Tweede meting woordsoorten! Winnaar krijgt iets lekkers van chocola. woordso
Aan het einde van deze les
heb je herhaald wat woordsoorten zijn;
weet je wat je moet doen als je woordsoorten moet benoemen;
kan je een bijvoeglijk naamwoorden en voorzetsels aanwijzen in een zin.
Toetsen en opdrachten die eraan komen:
Fictie-opdracht 2: profiel 5 maart
Repetitie hoofdstuk 3 toetsweek eind maart
Fictie-opdracht 3 boekpresentaties vanaf half april
timer
10:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1
This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Welkom 1THE : )
Planning van dit uur
Tien minuten stillezen of werken aan boekopdracht
Tweede meting woordsoorten! Winnaar krijgt iets lekkers van chocola. woordso
Aan het einde van deze les
heb je herhaald wat woordsoorten zijn;
weet je wat je moet doen als je woordsoorten moet benoemen;
kan je een bijvoeglijk naamwoorden en voorzetsels aanwijzen in een zin.
Toetsen en opdrachten die eraan komen:
Fictie-opdracht 2: profiel 5 maart
Repetitie hoofdstuk 3 toetsweek eind maart
Fictie-opdracht 3 boekpresentaties vanaf half april
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Bouten en moeren
Slide 2 - Slide
Bouten en moeren
werkwoord
huilen
denken
zijn
worden
zelfstandig naamwoord
Amsterdam
hoofd
H&M
vriendin
bijvoeglijk naamwoord
leuk
nieuw
vervelend
gouden
voorzetsel
achter
in
terwijl
aan
...
...
...
...
...
Slide 3 - Slide
Bouten en moeren
Woordsoorten
Slide 4 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
geeft extra informatie over het zelfstandig naamwoord
kan ervoor én erachter staan
Slide 5 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
zijn snelle auto / zijn auto is snel
het groene glas / het glas is groen
een Syrisch buurmeisje / het buurmeisje is Syrisch
de reusachtige villa / de villa is reusachtig
die mooie, rode broek / de broek is mooi en rood
Slide 6 - Slide
De volgende woordsoort is: het voorzetsel
Wat is het voorzetsel in deze zin: 'Gisterenavond liep de oudste jongen heel snel naar huis.'
A
oudste
B
heel
C
snel
D
naar
Slide 7 - Quiz
Voorzetsel
staat nooit alleen, hoort bij één of meer andere woorden
trucje: Zet het woord voor ... de kast of ... de vakantie
Slide 8 - Slide
Welk woord is een voorzetsel?
A
op
B
klein
C
tas
D
nooit
Slide 9 - Quiz
Welk woord is een voorzetsel?
A
naast
B
tijdens
C
met
D
want
Slide 10 - Quiz
Welk woord is GEEN voorzetsel?
A
achter
B
na
C
gedurende
D
wederom
Slide 11 - Quiz
Huiswerk bespreken
Wat
Huiswerk bespreken (opdracht 3 t/m 6, 8 en 10 van 2.7 Grammatica zinsdelen)
Hoe
Klassikaal
Hulp
Docent
Tijd
Ongeveer vijf minuten
Uitkomst
Deze leerstof komt terug op de repetitie
Klaar
Hierna gaan we verder met de les
Slide 12 - Slide
Opbouw van een tekst
(samenhang, logische volgorde)
Inleiding
Aandacht trekken, onderwerp noemen
Kern
Langste gedeelte, informatie over onderwerp en deelonderwerpen
Slot
Samenvatting of conclusie, geen nieuwe informatie
dak
muren
fundering
Slide 13 - Slide
Opbouw tekst
Alinea
Alinea
Alinea
Alinea
Kernzin
Toelichting
Inleiding
Kern
Slot
Slide 14 - Slide
Kernzin
Belangrijkste zinvan een alinea
De andere zinnen van de alinea zijn een toelichting(uitleg, cijfers of voorbeeld) bij de kernzin
Vaak de eerste zin, soms ook de laatste zin
Slide 15 - Slide
Wat is in deze alinea de kernzin?
Freerunnen is al lang geleden ontstaan. De eerste keer dat iemand freerunde, was in Parijs rond 1980. Een groep jongeren woonde in de stad waar niet zoveel ruimte was om te bewegen. Ze bedachten manieren om zo snel en sierlijk mogelijk van A naar B komen. Dat was het begin van het freerunnen zoals we dat nu kennen.'
Slide 16 - Slide
Wat is in deze alinea de kernzin?
Freerunnen is al lang geleden ontstaan. De eerste keer dat iemand freerunde, was in Parijs rond 1980. Een groep jongeren woonde in de stad waar niet zoveel ruimte was om te bewegen. Ze bedachten manieren om zo snel en sierlijk mogelijk van A naar B komen. Dat was het begin van het freerunnen zoals we dat nu kennen
Slide 17 - Slide
Wat is in deze alinea de kernzin?
De eerste keer dat iemand freerunde, was in Parijs rond 1980. Een groep jongeren woonde in de stad waar niet zoveel ruimte was om te bewegen. Ze bedachten manieren om zo snel en sierlijk mogelijk van A naar B komen. Dat was het begin van het freerunnen zoals we dat nu kennen. Freerunnen is al lang geleden ontstaan.
Slide 18 - Slide
Individueel werken
Wat
Lees de leerteksten 'Tekstopbouw' en 'Opbouw van alinea's' (bladzijde 149).
Maak opdracht 1 t/m 8 van 3.3 Lezen.
Hoe
Rustig overleggen
Hulp
Docent
Tijd
Tot het einde van de les
Uitkomst
Deze leerstof komt terug op de repetitie
Klaar
Lees in je leesboek of werk aan de profielopdracht
Slide 19 - Slide
Samenvatting van de les
Jij
hebt herhaald hoe je het werkwoordelijk gezegde van een zin vindt;
hebt herhaald hoe je het onderwerp van een zin vindt;
hebt herhaald hoe je het lijdend voorwerp van een zin vindt.