Polyglot Babs Gons

Babs Gons
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 26 slides, with text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Babs Gons

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Babs Gons
Babs Gons is een Nederlands schrijver, dichter en spoken-word performer. Ze staat bekend als "de koningin van de [sic] spoken word" en is columnist voor Het Parool. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Spoken word
Een spoken word is een gesproken woord waarbij de nadruk ligt op de voordracht. Vaak kiezen we voor maatschappelijke thema's die we op een begrijpelijke manier laten horen. Dat kan op verschillende manieren: de een kiest ervoor om er handgebaren bij te gebruiken, terwijl een ander zichzelf erbij schminkt.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Video

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

Een polyglot is een persoon die veel talen geleerd heeft en deze beheerst. Het woord taal is in het gedicht ‘Polyglot’ gebruikt als metafoor en niet in de letterlijke betekenis van een communicatiemiddel met een woordenschat en grammaticaregels, waarmee mondeling en schriftelijk een boodschap kan worden overgebracht. Het metaforisch denken in talen is niet nieuw. Een van de uitgangspunten van de onderwijskundige Reggio Emilia-beweging is het gedicht ‘Honderd talen’ van Loris Malaguzzi. Taal betekent in dit gedicht talent. ‘Het kind heeft / honderd talen/ (en nog honderd, honderd, honderd meer) / maar ze stelen er negenennegentig’, is een bekend citaat uit dit gedicht.

Slide 6 - Video

This item has no instructions

Hoeveel strofen heeft het gedicht? Welke benaming (strofenbouw) hoort er bij?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Polyglot
Het gedicht ‘Polyglot’ bestaat uit zes strofen van wisselende lengte.
  • twee maal quintet
  • eenmaal sextet
  • eenmaal octaaf
  • eenmaal een distichon
  • eenmaal een terzine

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Is er sprake van een sonnet? Zo ja, waar zit de wending?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Polyglot
Nee, een sonnet heeft 14 regels, dit gedicht heeft 29 regels.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Heeft het gedicht eindrijm? Zo ja, wat is het rijmschema?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Heeft het gedicht binnenrijm, middenrijm, voorrijm, overlooprijm of dubbelrijm?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Is er sprake van binnenrijm? Zo ja, alliteratie en/ of assonantie?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Zijn er stijlfiguren gebruikt? Zo ja, welke?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Is er beeldspraak gebruikt? Zo ja, welke en wat is de betekenis?

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Is er sprake van enjambement? Zo ja, in welke regels?

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Welk metrum heeft dit gedicht?

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Wat is de betekenis van dit gedicht? Leg uit per regel/ strofe.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Betekenis

Slide 26 - Slide

Het bevat een ik-figuur en is in een toegankelijke spreektaal geschreven. Inhoudelijk is het een opsomming van de talen waarmee Babs Gons geconfronteerd wordt. Het openingsvers luidt: ‘ik leerde de ene taal na de andere’. Het benoemen van al die talen die de ik-figuur moet leren, is een van de hoofdlijnen van dit gedicht.
In de eerste strofe legt de dichter het verband tussen ‘nette kleren’ die ‘iets van de huidskleur compenseren’ en ‘taalverzorging tot in de puntjes’ die ‘je iets lijken te vergeven’. De toon is gezet, de positie van de ik-figuur is helder, want die moet talen leren en zal zich aan de omgeving aanpassen. Waarom? Om vooroordelen en oordelen te voorkomen. De ik-figuur wil kunnen zijn wie hij is, heeft zijn eigen identiteit en wil gerespecteerd en geaccepteerd worden en dat is iets anders dan alleen maar gedoogd worden. In dit spoken word-gedicht is het vrijwel onmogelijk de ik-figuur niet te identificeren met de dichter Babs Gons, zoals verderop blijkt.
In de tweede strofe gaat het om de taal van de identiteit: ‘de taal van wie denkt ze wel niet dat ze is / wie denk ik wel niet dat ik ben’. Hier wordt de ik-figuur met het persoonlijke voornaamwoord ‘ze’ aangesproken. Het is een directe verwijzing naar de dichter Babs Gons. Wie denkt de dichter wel dat ze is, bevat de impliciete opvatting van anderen dat zij zich arrogant gedraagt, dat ze zich als meer voordoet dan ze in werkelijkheid is. Naar buiten toe presenteert zij zich krachtig met ‘de taal van opgeheven hoofd en rechte rug’, maar ze weet dat het een vorm is van ‘net doen alsof / niemand je kan raken’. Ofwel een zwakke manier van de anderen volgen om zo onwenselijke opvattingen die haar identiteit raken te voorkomen. In deze strofe wordt duidelijk waarom dit gedicht zo goed past bij het thema Tweestrijd van de Boekenweek. Deze strofe gaat over identiteit: wie ben je, wie mag je zijn? Wie vind je dat je zelf bent, wat vinden anderen van jou?
In de strofen drie en vier zet de tweestrijd zich voort: ‘de taal van hou van mij ondanks dit lichaam / de taal van hou van mij dankzij dit lichaam’. De woorden ‘ondanks’ en ‘dankzij’ vormen hier een tegenstelling, een tegenstrijdigheid. De dichter zegt dat er de taal van liefde is, waarin je wel van haar houdt, maar het lichaam niet accepteert, en dat er de taal van liefde is, waarin je het lichaam wel accepteert. De lichamelijkheid van een mens is een wezenlijk onderdeel van iemands identiteit. Als je het lichaam accepteert, dan mag je het met de ‘vingers’ aanraken. De laatste versregel van de derde strofe ‘ik draag mijn tong in mijn borst’ vormt in de vierde strofe een brug met de eerste versregel ‘de taal die de mond scheidt van het hart’. In deze strofe ontstaat ‘de weerklank / van een verre voorouder’ vanuit de ‘archiefkasten met verloren verhaallijnen’. De dichter ontmoet dan ‘soms’ zichzelf in de geschiedenis. Dat is cruciaal, het is ‘de taal die je ziel terug naar huis zingt’. Hier raakt het spoken word van de dichter door middel van de taal die zingt – de poëzie dus – de mondelinge overlevering van de verhalen van de voorouders. Ook daar ligt een belangrijk deel van de identiteit.
In de vijfde en zesde strofe keert de dichter terug naar de naakte taal. De taal die ontdaan is van alle versieringen: ‘de taal zo kaal / dat ze je niets geeft om je mee te bedekken’. Echter, de ik-figuur houdt van de taal en weet dat de taal krachtig is. Het doet de ik-figuur beseffen dat wanneer in de taal elke opsmuk verdwenen is, de ik-figuur een eigen identiteit heeft of kan krijgen. De conclusie is dat de taal veel geeft. Strijdbaar als de ik-figuur is, maakt deze de volgende keuze: ‘maar het liefste is me / de taal die me zo bloot legt / als mijn huid maar toelaat’. Dit is nog een stap verder. De ik-figuur schaamt zich niet voor zichzelf, de taal is het middel waarmee deze zich bloot kan geven. Kortom, de huid mag gezien worden. Door middel van de taal kan de ik-figuur zich bevrijden.