This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Feiten, meningen en argumenten
Slide 1 - Slide
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
Slide 2 - Mind map
Theorie
Feiten:een feit kun je controleren (op Wikipedia)
Mening:een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt
Slide 3 - Slide
Mening/standpunt
Mening of standpunt = wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn, maar je kunt ook iets anders vinden. In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver of spreker is.
Redenering = het geheel van standpunt en argumentatie
Stellingname = het innemen van een standpunt
Slide 4 - Slide
Ezelsbruggetje
Feit: kun je checken op wikipedia?
Standpunt: ik vind/hij vindt/ik denk....
Argument: want, omdat....
Conclusie: dus.......
Let op: werkt vaak, maar NIET altijd! Dus ook goed lezen – ook de zinnen ervoor en erna (minimaal hele alinea).
Slide 5 - Slide
mening
feit
standpunt
objectief
subjctief
stellingname
kun je over discussiëren
kun je controleren
Slide 6 - Drag question
Staat hier een feit, mening of argument?
Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
Slide 7 - Quiz
Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt
Slide 8 - Quiz
In welke zin staat een argument?
A
In de herfst vallen veel
bladeren van de bomen
B
Ik houd van de herfst
C
al dat blad is gevaarlijk, want je glijdt zo uit!
D
In de herfst gaan wij graag naar het bos.
Slide 9 - Quiz
In de alinea zegt Lampert: 'Dat is toch een aanfluiting voor onze samenleving?' Dit is ....
A
een feit
B
een mening
C
een argument
Slide 10 - Quiz
Kinderopvang moet voor alle ouders ten minste drie dagen in de week gratis worden.
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 11 - Quiz
Theorie
Stelling:een bewering over een onderwerp om een discussie op gang te brengen.
Standpunt:daarmee geef je je mening (vóór of tegen) over dat onderwerp.
Argumentatie: redenen waarmee je anderen overtuigt van je standpunt.
Slide 12 - Slide
Door kinderopvang gratis te maken wordt het toegankelijk voor ieder kind. Het is dan net als het onderwijs een publieke basisvoorziening. Bron: Groenlinks
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 13 - Quiz
Door kinderopvang gratis te maken bevorderen we de kansengelijkheid, omdat kinderopvang bijdraagt aan de ontwikkeling van kinderen. Ook geeft het ouders vrijheid om werk en zorg te verdelen. Bron: GroenLinks
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 14 - Quiz
Argumentatie
feiten
onderzoek of wetenschap
normen en waarden
vermoedens
geloof of overtuiging
gezag of autoriteit
nut
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
Het Nederlands verloedert want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak-gevolg
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van overeenkomst
Slide 17 - Quiz
Het wordt warmer op aarde en dat komt door het broeikaseffect.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak-gevolg
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van overeenkomst
Slide 18 - Quiz
Legalisering softdrugs. Zowel inkoop als verkoop van softdrugs door coffeeshops moet legaal worden.
A
stelling
B
standpunt
C
argument
Slide 19 - Quiz
Ben je vóór of tegen?
A
voor
B
tegen
C
geen mening
Slide 20 - Quiz
Wat is je argumentatie?
Slide 21 - Open question
Een subjectief argument
Een objectief argument
Slide 22 - Slide
subjectieve argumenten
Over subjectieve argumenten kan je makkelijk van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .
Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.
Slide 23 - Slide
Waarderende argumenten
Over een waarderend argument (subjectief) kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.
Voorbeeld
- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .
Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.
Slide 24 - Slide
De smartphone is onmisbaar. Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk of objectief argument
B
subjectief of niet-feitelijk argument
Slide 25 - Quiz
Hieronder staat een aantal argumenten. Welk argument is subjectief?
A
Afgelopen winter heeft het vaker geregend dan het jaar ervoor
B
Rode stoelen zijn mooier dan blauwe.
C
Koeien die naar klassieke muziek luisteren geven meer melk