Woche 47

A2a Duits, Woche 47
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 160 min

Items in this lesson

A2a Duits, Woche 47

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht

Slide 3 - Slide

Diese Woche:
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Lektion 4
Freitag (80 Min.)

Beginopdracht
Lektion 4
Lektion 5
LWS S. 47
LOGO oefenen
Montag (40 Min.)

Beginopdracht
Check Hausaufgaben
Lektion 4
LWS S. 40

Slide 4 - Slide

Lektion 4
KB S. 32-33 (5-8)
AB S. 36-37 (11-14)

Slide 5 - Slide

finden
Bij een werkwoord met een stam op een -d- of -t-

krijg je bij du, er/sie/es en ihr

een tussen-e!

Anders krijg je medeklinkerbotsing: ihr findt, sie redt, du antwortst. --> ihr findet, sie redet, du antwortest

Slide 6 - Slide

Grammatik: Antwort mit doch
Is de vraag positief, dan antwoord je met
"Ja" (ja, bevestigend) of "Nein" (nee, ontkennend)

Is de vraag negatief, dan antwoord je met
"Doch" (toch wel / juist wel) of "Nein" (nee, bevestigend)

Slide 7 - Slide

Ist Sophie 13 Jahre alt?
> Ja, sie ist 13 Jahre alt.

Slide 8 - Slide

Hat Laura keinen Hund? 
> Nein, sie hat eine Katze

Slide 9 - Slide

Hat Anna eine Schwester?
> Nein, sie hat einen Bruder - keine Schwester

Slide 10 - Slide

Wohnt Simon nicht in Berlin?
> doch, Simon wohnt in Berlin.

Slide 11 - Slide

Lektion 4
KB S. 32-33 (9-10)
AB S. 37-38 (15-18)

Slide 12 - Slide

Sprachen sprechen
Sprachen haben oft die Endung -isch
(talen hebben in het Duits vaak de uitgang -isch)

Bij de vervoeging van het werkwoord sprechen (= spreken) is er iets bijzonders aan de hand. 
De klinker in de stam is kort (è), 
en dan wordt die bij du en er/sie/es een i.

Slide 13 - Slide

De vervoeging van sprechen
sprechen
ich
spreche
du
sprichst
er/sie/es
spricht
wir
sprechen
ihr
sprecht
sie/Sie
sprechen
<-- e/i-Wechsel
= e/i-wissel

Nu maken: AB Aufgabe 15-18 (S. 37-38)

Slide 14 - Slide

Diese Woche:
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Lektion 4
Freitag (80 Min.)

Beginopdracht
Lektion 4
Lektion 5
LWS S. 47
LOGO oefenen
Montag (40 Min.)

Beginopdracht
Check Hausaufgaben
Lektion 4
LWS S. 40

Slide 15 - Slide

Vertaal:
Versie A
Versie B
Frans
geschiedenis
het lesuur
het theater
prima
saai
spreken
geen woord
Italiaans
Grieks

Slide 16 - Slide

Lektion 4
An die Arbeit: 
Aufgabe 15 - 21
S. 37-38-39

Je gaat daar nu 20 minuten mee aan de slag. Over 20 min. bespreken we een paar opdrachten, de rest is huiswerk.

Slide 17 - Slide

De voorzetsels am en um
Herleid de betekenis van am en um uit de onderstaande zinnen:

Laura: Hey! Wann haben wir Deutsch?
Anna: Wir haben immer Deutsch am Montag, am Donnerstag und am Freitag.
Laura: Okay, danke. Wie spät beginnt die Stunde am Freitag? 
Anna: Um 10:50 Uhr.
Laura: Super. Und dann sind wir um 12:10 Uhr wieder fertig? 
Anna: Genau. Wir sehen uns am Freitag um 10:50 Uhr.
Laura: Bis dann, tschüss! 

Slide 18 - Slide

De voorzetsels am en um
am = am Mittwoch, am Freitag, am Wochenende = op


um = om (--> tijdstip!) 

Slide 19 - Slide

De vervoeging van haben
Schrijf 'm nog een keer in je schrift en controleer met behulp van het liedje.


ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Aussprache
AB S. 39 (22-25)

Slide 22 - Slide

Lektion 5
KB S. 34 (1-2)

Slide 23 - Slide

Hausaufgaben für Montag
- Maken: 

- Leren: 



Slide 24 - Slide