1. weet je welke voorzetsels er zijn met de 3e en met de 4e naamval
2. weet je hoe je ze moet gebruiken
3. En ga je nog veel meer oefenen!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
3H 29. Jan 2021: succes criteria en verwachtingen
Na de les:
1. weet je welke voorzetsels er zijn met de 3e en met de 4e naamval
2. weet je hoe je ze moet gebruiken
3. En ga je nog veel meer oefenen!
Slide 1 - Slide
Wanneer gebruik je bij het ontleden de 3e naamval en wanneer de 4e naamval?
Slide 2 - Open question
Slide 3 - Video
Behalve bij het ontleden.....
Gebruik je de naamvallen ook bij voorzetsels
In het Nederlands zijn voorzetsels: bij mijn oma, naar de stad, tegen een boom gereden, met een klodder mayonaise, ...
Slide 4 - Slide
Präpositionen und Fälle
(voorzetsels en naamvallen)
Altijd met de 3e naamval gaan er 10 stuks: zie plaatje en S. 98 boek:
GANZ Von BAMSE
Altijd met de 4e naamval gaan er 7 stuks: zie plaatje en S. 98 boek
Ben DOEFUG/DOEFBUG
Slide 5 - Slide
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, gegenüber, außer, entgegen zijn met de .......... naamval
timer
0:30
A
1
B
3
C
4
D
3 en 4
Slide 6 - Quiz
Met welke naamval gaan für en gegen?
timer
0:20
Slide 7 - Open question
Wij oefenen met alleen de 3e of 4e naamval,
gebruik ook je boek (S. 98/99 + S. 161)!
Slide 8 - Slide
Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die
Slide 9 - Quiz
Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem
Slide 10 - Quiz
Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).
A
der
B
dem
C
die
D
das
Slide 11 - Quiz
Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine
Slide 12 - Quiz
Das Auto Fuhr schnell aus d........ Garage (v)
A
der
B
die
C
das
D
den
Slide 13 - Quiz
Ohne mein......... Trabi (m) fahre ich nicht.
A
-
B
e
C
es
D
en
Slide 14 - Quiz
Seid ihr alle gegen dies........ Wettkampf (m)?
A
er
B
en
C
es
D
-
Slide 15 - Quiz
Er kauft Futter für d......... Hund
A
der
B
den
C
die
D
das
Slide 16 - Quiz
Hast du das von mein............. Mutter gehört?
A
e
B
es
C
er
D
en
Slide 17 - Quiz
Warum willst du morgen nicht zu dein........... Eltern gehen?
A
e
B
en
C
er
D
-
Slide 18 - Quiz
Seit ein.......... Jahr (o) wohnt er in Spanien.
A
-
B
em
C
er
D
en
Slide 19 - Quiz
Bei dein..........Oma will ich übernachten.
A
er
B
e
C
em
D
-
Slide 20 - Quiz
Dus: Vaste VOORZETSELS met 3e en 4e naamval
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen
(hierna komt altijd de 3e naamval (Dativ))
durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang
(hierna komt altijd de 4e naamval (Akkusativ))
Slide 21 - Slide
Nu ga ik....
A
de uitleg nog een keer horen in youtube filmpje: bijles Duits grammatica 21: voorzetsels met een vaste naamval
B
meer voorbeelden vragen/zoeken
C
oefeningen maken: #14 (ontleden), #15 (voorzetsels): S. 98/99
D
de powerpoint op its bekijken, incl filmpje
Slide 22 - Quiz
En nu?
Bekijk nog een keer het filmpje in je eigen tempo op Youtube: bijles Duits grammatica 21: voorzetsels met een vaste naamval. Houd je boek erbij op S. 98/99 en S. 161. Bekijk de ppt op its (les vandaag bij de bronnen)
Ga zelf oefenen met de opdrachten die hierbij horen:
# 14 (herhaling van ontleden: onderwerp (1e nv), lijdend vw (4e nv) en meewerkend vw (3e nv)
# 15 (voorzetsels: kijk of het voorzetsel met de 3e naamval gaat of met de 4e en gebruik de schemas op S. 161)