Klas 2 Chapitre 2 Bron D grammaire bijvoeglijk naamwoord

Klas 2 Chapitre 2 Bron D grammaire bijvoeglijk naamwoord
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 65 min

Items in this lesson

Klas 2 Chapitre 2 Bron D grammaire bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

le temps, la date, l'heure
Quel temps fait-il?
Quelle est la date?
Quelle heure est-il?

Slide 2 - Slide

Les devoirs 
faire: 9 à 12, Partie B, chapitre 2
13 t/m 15 Partie C, chapitre 2
apprendre ta presentation
réviser: vocabulaire A & B (blooket)

Slide 3 - Slide

Les objectifs
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken in het Frans.

 

Slide 4 - Slide

l'adjectif - het bijvoeglijk nw
La voiture est rouge.
Le chien est petit.


Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Slide 5 - Slide

la forme (vorm) de l'adjectif

Le garçon est grand
La fille est grande
Les garçons sont grands
Les filles sont grandes

jullie schrijven deze zinnen op met petit
eindigt een woord al op een e of s dan geen extra e of s

Slide 6 - Slide

la forme - uitzonderingen
enk
vr
enk
m
mv
vr
mv
lekker/goed
bon
bonne
bons
bonnes
mooi
beau
belle
beaux
belles
nieuw
nouveau
nouvelle
nouveaux
nouvelles
oud
vieux
vieille
vieux
vieilles

Slide 7 - Slide

la place de l'adjectif

alle bijvoeglijk naamwoorden komen achter het zelfstandig naamwoord.
Voorbeeld: La voiture rouge (de rode auto) Behalve deze 18:
bon - beau - joli                                        lekker - mooi - mooi
autre - long - petit                                   anders - lang - klein
jeune - vieux - grand                              jong - oud - groot
meilleur - mauvais - méchant           beste - slecht - gemeen
gentil - nouveau - gros                         aardig - nieuw - dik
premier - dernier - haut                        eerste - laatste - hoog

Slide 8 - Slide

Traduis:
mooi
A
joli
B
gros
C
petit
D
méchant

Slide 9 - Quiz

la forme
La fille est très _____
A
joli
B
jolie
C
jolis
D
jolies

Slide 10 - Quiz

la place
où met on 'jolie'?
A
La fille jolie aime danser.
B
Jolie la fille aime danser.
C
La jolie fille aime danser.
D
La fille aime jolie danser.

Slide 11 - Quiz

Au travail
Partie D
exercice 16 à 19
Grammaire et écrire

timer
5:00

Slide 12 - Slide

Parler
Lucy, kat, zwart                                   Duc, hond, wit                       Flora, konijn, grijs
oud, slim, 18 jaar                        jong, actief, 6 jaar              2 jaar, aanhalig, schattig

timer
7:30

Slide 13 - Slide

Les devoirs
Faites: exercices 16 à 19 Chapitre 2, Partie D
Apprenez: vocabulaire E + bijvoeglijk nw
Révisez: Vocabulaire A + B

Slide 14 - Slide

Tout compris?
Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken in het Frans.

Slide 15 - Slide

Traduis:
groen
A
rouge
B
gris
C
bleu
D
vert

Slide 16 - Quiz

la forme
Les yeux (mmv) de mon père sont _____.
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 17 - Quiz

la place
où met on 'verts'?
A
Mon père a les yeux verts
B
Mon père a les verts yeux
C
Mon père a verts les yeux.
D
Mon père verts a les yeux.

Slide 18 - Quiz

Les devoirs
Faites: exercices 16 à 19 Chapitre 2, Partie D
Apprenez: vocabulaire E + 
Révisez: Vocabulaire A + B

Slide 19 - Slide

Lire
Opdracht 1
Schrijf 10 belangrijke woorden in het verhaal op die je nog niet kende, maar die wel belangrijk zijn om het verhaal te volgen
Opdracht 2
Schrijf een korte samenvatting
Opdracht 3
Lees het boekje voor, voor de spiegel



Slide 20 - Slide