B1 Voorbereiden toets H4

voorbereiden voor de toets
Hoofdstuk 4
- Woorden
- Grammatica
- Spelling
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

voorbereiden voor de toets
Hoofdstuk 4
- Woorden
- Grammatica
- Spelling

Slide 1 - Slide

timer
1:00

Slide 2 - Slide

aanschaffen
A
toestaan
B
gunnen
C
kopen
D
betalen

Slide 3 - Quiz

bekostigen
A
toestaan
B
gunnen
C
bedoeld om geld mee te verdienen
D
betalen

Slide 4 - Quiz

commercieel
A
toestaan
B
gunnen
C
bedoeld om geld mee te verdienen
D
overbodig

Slide 5 - Quiz

niet nodig, nutteloos
A
toestaan
B
gunnen
C
permitteren
D
overbodig

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Slide

aanrichten
A
zoals het was
B
veroorzaken
C
ontlopen
D
ontlopen

Slide 8 - Quiz

efficiënt
A
reclame die je buiten op straat ziet
B
iets voor een ander doel gebruiken
C
resultaat
D
op de snelste manier en met het beste resultaat

Slide 9 - Quiz

reclame die stiekem wordt
gemaakt, zodat het niet opvalt
gebruiik het juiste lidwoord

Slide 10 - Open question

blad met informatie
over bijvoorbeeld een bedrijf of opleiding
gebruik het juiste lidwoord

Slide 11 - Open question

de-woorden 
en 
het-woorden
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
DE
HET
het meisje
het leuke meisje
een leuk meisje
het komt door een

Slide 12 - Slide

de spannende film
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
het meisje
het leuke meisje
een leuk meisje
een leuke jongen
een leuk meisje
A
een spannende
B
een spannend

Slide 13 - Quiz

troep
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
het meisje
het leuke meisje
een leuk meisje
een leuke jongen
een leuk meisje
A
een verschrikkelijke
B
een verschrikkelijk

Slide 14 - Quiz

proefwerk
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
het meisje
het leuke meisje
een leuk meisje
een leuke jongen
een leuk meisje
A
een verschrikkelijke
B
een verschrikkelijk

Slide 15 - Quiz

verhaal
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
het meisje
het leuke meisje
een leuk meisje
A
een spannende
B
een spannend

Slide 16 - Quiz

film
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
de jongen
de leuke jongen
een leuke jongen
het meisje
het leuke meisje
een leuk meisje
A
een spannende
B
een spannend

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Trappen van vergelijking
ALS =
DAN > en <
overtreffende trap
Eindigt het woord op er: DAN
stellende trap
even / net zo
ALS

Slide 19 - Slide


als / dan

Mijn schooltas is zwaarder 
die van Emma. 
A
als
B
dan

Slide 20 - Quiz


als / dan

Mijn zus heeft evenveel schoenen
ik.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quiz


als / dan

Hij is er net zo goed in
mijn vader.
A
als
B
dan

Slide 22 - Quiz

Malmberg.nl
Hoofdstuk 4
- Woorden / Test jezelf
- Spelling / Test jezelf
- Grammatica / Test jezelf

- Versterk jezelf

oortjes in

Slide 23 - Slide

Splitsbare werkwoorden
Ik eet de taart op - opeten, op = ww
Ik eet terwijl ik op een stoel zit, op = vz

Slide 24 - Slide

Ik vul het formulier in.
invullen
A
splitsbaar
B
niet splitsbaar

Slide 25 - Quiz

Ik schrijf het woord om.
omschrijven
A
splitsbaar
B
niet splitsbaar

Slide 26 - Quiz

Ik ...
omkijken
A
splitsbaar
B
niet splitsbaar

Slide 27 - Quiz

Ik ...
stofzuigen
A
splitsbaar
B
niet splitsbaar

Slide 28 - Quiz

Ik stofzuig de kruimels op.
op
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quiz

In de vakantie gaan we naar Limburg.
gaan
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quiz

Ik loop het liefst een blokje om.
om
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 31 - Quiz

Zet jij even koffie?
koffie 
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 32 - Quiz

Malmberg.nl
Hoofdstuk 4
- Woorden / Test jezelf
- Spelling / Test jezelf
- Grammatica / Test jezelf

- Versterk jezelf

oortjes in

Slide 33 - Slide

ZWAKKE WERKWOORDEN
A
veranderen niet van klank
B
veranderen van klank
C
hebben geen spierballen
D
zitten niet op judo, karate en teak wondo

Slide 34 - Quiz

Wat is een zwak werkwoord?
A
slapen
B
meten
C
durven
D
schieten

Slide 35 - Quiz

Wat is een sterk werkwoord?
A
branden
B
rijden
C
lachen
D
poetsen

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide