La maison (1)

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

La maison

Vandaag oefen je met de vocabulaire rondom het thema "huis''

en je herhaalt de werkwoorden

Vocabulaire

"La maison"

La cave

La chambre

la salle de bains

la cuisine

le jardin

le garage

L'escalier

La cave

Le bureau

Le living/    le salon

La salle de bains

La cuisine

La terrasse

Le garage

Les toilettes

Le grenier

Voici une jolie .....

1. fenetre
2. fenêtre

Il y a (een trap) pour monter au 1er étage

Il y a combien de (kamers) dans ta maison?

In de volgende dia's ga je werkwoorden tussen (..) vervoegen. Je typt steeds alleen het werkwoord in de juiste vorm.

La maison ..... 5 chambres (avoir)

Les voitures ..... dans le garage (être)

Nous .... dans une grande maison (habiter)

Vous .... la télévision dans le salon? (regarder)

On va faire des phrases!!

Vertaal steeds de gegeven zin.

Traduis:
Het huis heeft een tuin

Traduis:
Jij doet het licht aan in de slaapkamer

Devinettes

Je krijgt een aantal raadsels. Het antwoord is steeds een kamer in het huis. Antwoord in het Frans

1: Je suis la salle où toute la famille peut dîner

2: Je suis la pièce où tu prépares le dîner

3: Tu te douches ici

5: Tu regardes la télévision ici

00:44

Waar heeft de opa gewerkt?
In de ....

00:58

1. Waar is oma aan het lezen? Op het ..
2. Wat leest ze? ..

01:15

Waar heeft moeder staan klussen?
In de ....

01:35

Waar hebben de oom en tante afgelopen zondag flink gewerkt? En wat hebben ze gemaakt?

01:58

In welke kamer maakten de neefjes, nichtjes, broers en zussen elkaar bang?

02:05

Waar speelt men viool? In de ..

Une fenêtre

Une

chaise

Un

lit

une table

Un mur

Les devoirs;

Lis les textes sur page 121, et fais exercice 6 question 1 -13

étudier apprendre 1,2