Grammatica werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

We beginnen vandaag met een nieuw hoofdstuk

Grammatica

in het t/h boek blz. 200, in het h/v boek blz. 204.

Werkwoord

Welke werkwoorden weet je al?

We noemen er om de beurt een.

Werkwoorden hebben verschillende vormen

Werkwoorden hebben verschillende vormen

Welke vormen ken jij van het werkwoord

fietsen

Als je het oranje boek hebt, 

maak je opdracht 2, 4, en 5.

Heb je het groene boek, blijf dan goed opletten

1. De wandelaar kan in het bos reeën zien.

2. De vogelaars konden in het bos een specht horen.

Wat weet je nog
van een werkwoord?

Eén van de vormen van het werkwoord is de persoonsvorm.

We gaan leren 

- Wat de persoonsvorm is

- Hoe je de persoonsvorm in een zin kan vinden.

apps.noordhoff.nl

Wat is de persoonsvorm?

Het is de vorm van het werkwoord die hoort bij een persoon.

Wij leren 2 manieren om de persoonsvorm te vinden.

1. de tijdproef: verander van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of andersom

2. de getalproef:verander van enkelvoud naar meervoud of andersom.

We gaan nu verder met het onderwerp.

Zo vind je het onderwerp

Mijn buurmeisje loopt naar het wokrestaurant.

1. Zoek de persoonsvorm (pv).

pv = loopt

2. Vraag: wie (wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Wie loopt?

ow = Mijn buurmeisje

Zinsdelen

• Een zinsdeel is een deel van een zin. 
•  Het kan één woord zijn, maar ook een paar woorden die bij elkaar horen.
• De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
  
  

Wat zijn in deze zin de zinsdelen?

Schrijf deze zin op een blaadje en knip de woorden los.

Jan   heeft  vorige  week   een  film   gekeken.

Zinsdelen

Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

ow  |   pv    | vorige week | een film | gekeken.

Zinsdelen

Het onderwerp [ow] en de persoonsvorm [pv] zijn zinsdelen.

Jan | heeft | vorige week | een film | gekeken.

ow  |   pv + wg | vorige week | een film | wg

Het werkwoordelijk gezegde [wg] is ook een zinsdeel.

Bouwplan

Een zinsdeel geeft antwoord op de vragen:

Wie?

Wat? 
Waar?

Wanneer?

Waarom/waarheen?

Voorbeeld

Piet loopt in de morgen over de stoep naar school

Wie? Piet

Wat? loopt

Waar? over de stoep
Wanneer? in de morgen

Waarom/waarheen?  naar school

En nu jij!

Verdeel in zinsdelen en benoem onderwerp en persoonsvorm

Gisteren gaf ik mijn moeder een mooie bos bloemen.

Als je zinsdelen gaat benoemen, dan begin je altijd met de persoonsvorm.

1. Waar
2. Niet waar

Hoeveel zinsdelen zie je hier?

Bij mijn oma speel ik altijd spelletjes.

1. 4
2. 5
3. 6
4. 7

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.

1. juist
2. onjuist

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:

Hij leest vanochtend de krant van gisteren.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:

Slaapt die lieve opa Jan?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin:

Het oude nieuws boeit hem toch.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4