4.3 3 Grammar - CAN / CAN'T (kunnen)

Grammar - can / can't
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammar - can / can't

Slide 1 - Slide

Rules / regels
  • Je gebruikt can om te zeggen dat iemand iets kan.

  • Je gebruikt can'tom aan te geven dat iemand iets niet kan.

  • Om vragen te maken zet je can vooraan in de zin.

Slide 2 - Slide

Kunnen: can/can't
DUS:
Om te zeggen dat iets kan in het Engels gebruik je can.
Om te zeggen dat iets niet kan gebruik je can't.

Slide 3 - Slide

Can
I can dance.
I can't dance .
Can I dance?
Yes, I can.
No, I can't.

Slide 4 - Slide

Can she speak Spanish?



Yes, she can.


No, can't

Slide 5 - Slide

Can / Can't
Kies bij de volgende zinnen uit 'can' en 'can't'

Slide 6 - Slide

can / can't
... I go out tonight?
A
Can
B
Can't

Slide 7 - Quiz

can of can't:
I'm happy you ...... help me.
A
can
B
can't

Slide 8 - Quiz

Grammar: can / can't
I can speak three languages.
Wat betekent 'can' in deze zin?
A
kan
B
mag

Slide 9 - Quiz

can / can't
... you swim?
A
Can
B
Can't

Slide 10 - Quiz

Can / Can't
... I go out tonight?
A
Can
B
Can't

Slide 11 - Quiz

Let's practise!
SB: p.25 exercise 2 & 4.

Slide 12 - Slide

Leren voor de toets
Grammatica 4.3  Het werkwoord kunnen: can
Bevestigend: can / Ontkennend: cannot of can't
Vragend: Can?
Zie 'course book' blz. 98

Slide 13 - Slide