Klas 2 les 6 schooljaar 2020/2021

1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Klas 2 
Les 6 
2020/2021

Slide 2 - Slide

Rückblick

Slide 3 - Slide

___ werde mich kurz vorstellen.
A
Ich
B
Du
C
Wir
D
Er

Slide 4 - Quiz

welke Fragewörter ken je?

Slide 5 - Mind map

toll
A
leuk
B
super
C
blij
D
laat

Slide 6 - Quiz

der 
Sprung-
turm
die Sonne
die 
Sonnen-
creme
ent-
spannen
onts-pannen
de spring-
plank

Slide 7 - Drag question

vertaal het woord: werken

Slide 8 - Open question

Vertaal: erzählen
A
laat
B
houden van
C
rijden
D
vertellen

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het volgende Duitse woord:
heißen
A
laten zien
B
heten
C
hebben
D
gedag zeggen

Slide 10 - Quiz

Vertaal:

wenn
A
want
B
dan
C
als
D
wanneer

Slide 11 - Quiz

Was passt zusammen? Ordne zu
Meine Handynummer ist....
Meine E-Mail-Adresse ist....
Du findest mich auf....
Mein Benutzername ist....
Ich wohne in....
Was ist deine E-Mail-Adresse?
Wo wohnst du?
Wie ist deine Handynummer?
Wo kann ich dich online finden?
Unter welchem Namen bist du bei....?

Slide 12 - Drag question

timer
1:00
ik
jij
jullie
hij/zij/het
zij/U
wij
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie

Slide 13 - Drag question

Zijn de getallen juist (richtig) of fout (falsch) gespeld?
Richtig
Falsch
fünf
sechs
sieben
zehn
achtzehn
eins
swei
swölf
zwölf
zwei
dreizhen
dreizehn
siben
sechszehn
sechzehn

Slide 14 - Drag question

Meine Familie ist...

Slide 15 - Mind map

Beantworte die Frage:
"Wann hast du Geburtstag?"

Slide 16 - Open question

Welche Wochentage stehen hier?
nonSgta - tMiwhcto - gtaSmsa

Slide 17 - Open question


Thomas ...... heute nicht zur Schule.
A
gehe
B
gehen
C
geht
D
gehst

Slide 18 - Quiz

ich = stam+
A
e
B
en
C
st
D
t

Slide 19 - Quiz

..... (hoe) bist du hier? Ich bin mit dem Bus.
A
was
B
wer
C
wie
D
woher

Slide 20 - Quiz

Wo ist Ilse? ....... ist in der Schule.
A
ich
B
du
C
er
D
sie

Slide 21 - Quiz

welke persoonlijke voornaamwoorden zijn er in het Duits?

Slide 22 - Mind map

vertaal in het Duits: het gezin
A
die Mutter
B
die familie
C
die Familie
D
der Familie

Slide 23 - Quiz

die Geschwister
A
de familie
B
de broers- en zussen
C
de schoonzus
D
het gezin

Slide 24 - Quiz

Hoeveel?
A
Wie?
B
Wie viel?
C
Wann?
D
Wo?

Slide 25 - Quiz

Vertaal:
Hoe gaat het met jou?

Slide 26 - Mind map

Habt ihr einen Hund?
A
Hebben jullie een hond?
B
Heeft hij een hond?
C
Heeft u een hond?
D
Hebben zij een hond?

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

AN DIE ARBEIT 
Viel Glück!!!!!

Slide 32 - Slide