Taalverzorging-komma

Leestekens
De komma
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leestekens
De komma

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Zoek de fout 

Waar ontbreekt de komma?

Wat doet dit met de betekenis van de zin?

Slide 2 - Slide

De komma ontbreekt in de volgende zin:
'Ben je minimaal 15 jaar beschikbaar op twee avonden en op zaterdag.'
 
De komma moet achter '15 jaar'. Zo dus: Ben je minimaal 15 jaar, beschikbaar op twee avonden en op zaterdag?

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.


Wanneer gebruik je een komma?
Als je een korte pauze hoort in een zin.
Voor en na een bijstelling.

Mieke, het zusje van Gaby, gaat volgende week voor het eerst naar school.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden.

Oma had een mooie, oude, eiken linnenkast.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen de delen van een opsomming in een zin.

Wil je koffie, thee, limonade of bier? 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.

Als het goed is, komt Cas zo.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.

Jeroen, kom je zo?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Tussen een hoofdzin en een bijzin.

Ik sta morgen vroeg op, als ik goed slaap.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?
Na de aanhef boven een brief.

Geachte heer/mevrouw,

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Als jij je tas inpakt maak ik alvast het ontbijt klaar.
A
komma tussen maak en ik
B
geen komma
C
komma tussen inpakt en maak

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Na een uitroep aan het begin van de zin hoort een komma.
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Na welk woord hoort een komma?
Hé wat doe jij daar?
A
wat
B
doe
C
D
jij

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat moet op de plek van nummer 2 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Als de winkel sluit ga ik naar huis.

Komma in deze zin?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat moet op de plek van nummer 3 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wat moet op de plek van nummer 8 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat moet op de plek van nummer 12 staan?
A
punt
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
komma

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Opdracht
Plaats de leestekens in de tekst.
Let op hoofdletters, komma's en punten. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions