Quiz Commercieel beleid 1A totaal

Planning
Nakijken 20 t/m 25 H5
Oefenvragen complete boek
1 / 39
next
Slide 1: Slide
HandelMBOStudiejaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning
Nakijken 20 t/m 25 H5
Oefenvragen complete boek

Slide 1 - Slide

Waarom is het duidelijk dat een winkel een duidelijke winkelformule heeft?
A
Dan zal de ondernemer met zijn assortiment het grootste marktaandeel behalen
B
Dan voelen consumenten zich snel thuis in de winkel en kopen meer artikelen
C
Dan kan de doelgroep de winkel snel onderscheiden van andere winkels
D
Zo houdt de ondernemer zijn assortiment overzichtelijk

Slide 2 - Quiz

Wat verstaan we onder de propositie van een onderneming?
A
De manier waarop de onderneming de communicatiemix inzet
B
Het aanbod aan consumenten in één zin geformuleerd (USP)
C
Het marktaandeel
D
Het aankoopbeleid van de onderneming

Slide 3 - Quiz

Een producent probeert de tussenhandel te bewerken door het geven van een korting ter stimulering tot opname van een bepaald merk of product. Dit is een voorbeeld van:
A
Pull strategie
B
Push strategie
C
Geen van antwoorden is juist
D
Kanaalconflict

Slide 4 - Quiz

De Pull strategie zie je vooral bij convenience goods
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

In welke situatie is er sprake van soft Franchising?
A
Als de franchisenemer vrijheden heeft t.a.v. prijs, product en presentatie
B
Als de franchisenemer meer dan 90% moet inkopen bij de franchisegever
C
Als er een combinatie is van franchising en filiaalbedrijf
D
Als de franchisenemer alleen kleding verkoopt

Slide 6 - Quiz

Eén van de concurrentiestrategieën van Porter is
A
Het doen van stunt aanbiedingen
B
Het maken van reclame op TV
C
Focus op een klein deel van de markt
D
Het opkopen van concurrenten

Slide 7 - Quiz

De M van de SMART formule staat voor
A
Makkelijk
B
Moeilijk
C
Meetbaar
D
Meeste

Slide 8 - Quiz

Nadat een ondernemer de markt heeft gesegmenteerd, kan hij ook nog aan marktfragmentatie doen. Wat betekent dit?
A
Onderzoek doen onder een klein deel van zijn doelgroep
B
De marktsegmenten verbreden
C
Marktsegmenten nog weer in groepen verdelen

Slide 9 - Quiz

De Albert Heijn in Emmeloord heeft een groot Pools assortiment. Van welke marktsegmentatie is hier sprake?
A
Sociaal economische marktsegmentatie
B
Culturele marktsegmentatie
C
Continentale marktsegmentatie
D
Geografische marktsegmentatie

Slide 10 - Quiz

Een winkel richt zich op dames in de leeftijd van 40-55 jaar. Welke vorm van marktsegmentatie is dit?
A
Geografisch
B
Demografisch
C
Cultureel
D
Sociaal-economisch

Slide 11 - Quiz

Jumbo richt zich met één promotiecampagne op alle verschillende soorten consumenten tegelijk.
Dit noem je een ..
A
gedifferentieerde marktbenadering
B
ongedifferentieerde marktbenadering
C
geconcentreerde marktbenadering
D
niche-strategie

Slide 12 - Quiz

Nieuwe markt, bestaand product. Dit noem je
A
Diversificatie
B
Productontwikkeling
C
Marktontwikkeling
D
Marktpenetratie

Slide 13 - Quiz

Mac Donalds is een voorbeeld van
A
Shop in the shop
B
Dealer
C
Franchising
D
Vrijwillig filiaalbedrijf

Slide 14 - Quiz

Een bedrijfskolom bestaat uit verschillende schakels. Wat is de laatste schakel?
A
Detailhandel
B
Groothandel
C
Oerproducent
D
Opkoper

Slide 15 - Quiz

Een horecagroothandel, besluit meerdere delicatessezaken te openen, waar men rechtstreeks aan consumenten gaat leveren. Hoe wordt deze beweging in de bedrijfskolom ook wel genoemd?
A
Differentiatie
B
Integratie
C
Parallellisatie
D
Specialisatie

Slide 16 - Quiz

Een ijsverkoper verkoopt uitsluitend zijn ijs via zijn volkswagenbusje. Hier is sprake van
A
Multichannel
B
Omnichannel
C
Croosschannel
D
Monochannel

Slide 17 - Quiz

Een voorbeeld van een groot filiaalbedrijf is
A
Blokker
B
C&A
C
IKEA
D
Intratuin

Slide 18 - Quiz

Waarneembaar consumentengedrag heeft als laatste fase 'afdankgedrag'.
Daaronder valt niet ..
A
op zolder opbergen
B
de verkoper bedanken
C
in de kliko gooien
D
verkopen via internet

Slide 19 - Quiz

Eerste levensbehoeften of boodschappen, worden ook wel ..................... genoemd.
A
Convenience goods
B
Shopping goods
C
Speciality goods
D
Unsought goods

Slide 20 - Quiz

bij welk koopgedrag heeft de consument weinig kennis van het product ?
A
beperkt probleem oplossend aankoop gedrag
B
uitgebreid probleem oplossend aankoopgedrag
C
rationeel koopgedrag
D
routinematig aankoop gedrag

Slide 21 - Quiz

Een cafe besteld per week 3 vaten Heineken bier. Dit is een voorbeeld van:
A
UPO
B
BPO
C
RAG
D
geen deze antwoorden is goed

Slide 22 - Quiz

Een ijsje kopen terwijl je boodschappen doet:
A
Stapel goods
B
Impulse goods
C
Emergency goods
D
Preference goods

Slide 23 - Quiz

Met routinematige aankopen waarbij je maar een deel van het koopbeslissingsproces doorloopt:
A
Run-shopping
B
Fun-shopping
C
Black friday
D
Mystery shopping

Slide 24 - Quiz

Stapel goods zijn
A
Schilderij
B
Wasmachine
C
Auto
D
WC papier

Slide 25 - Quiz

De juiste volgorde van de fasen in het koopgedrag:
A
Aankoop - gebruik - afdank - communicatie
B
Afdank - aankoop - gebruik - communicatie
C
Communicatie - Aankoop - gebruik -afdank
D
Communicatie - gebruik - aankoop - afdank

Slide 26 - Quiz

Wanneer jouw familie je adviseert welke energiemaatschappij je het beste kan nemen is er sprake van
A
Economische factoren
B
Psychologische invloedsfactoren
C
Sociale invloedsfactoren
D
Technische invloedsfactoren

Slide 27 - Quiz

2 dames gaan op een dag de stad in om een speciale combinatie van jurk en schoenen te kopen. Dit is:
A
UPO (uitgebreid probleemoplossend koopgedrag)
B
BPO (beperkt probleemoplossend koopgedrag)
C
RAG (routinematig aankoopgedrag)
D
Communicatiegedrag

Slide 28 - Quiz

Wat is benchmarking?
A
Vergelijken van processen en prestaties
B
Vergelijken van kleding
C
Een markering aanbrengen
D
Geen idee

Slide 29 - Quiz

Wat is marktfragmentatie?
A
de markt niet segmenteren
B
binnen een marktsegment een doelgroep kiezen
C
de Albert Cuijp in stukjes opdelen
D
geen idee

Slide 30 - Quiz

Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen heet ...
A
Reclame
B
Promotie
C
Marketing
D
Geen idee

Slide 31 - Quiz

Welke P heeft niets te maken met marketing?
A
Plaats
B
Geen idee
C
Personeel
D
Professioneel

Slide 32 - Quiz

De winkelformule bestaat uit:
A
doelgroep, assortiment, concurrentie
B
doelgroep, assortiment en marktpositie
C
doelgroep, marktpositie en marketing
D
Geen idee

Slide 33 - Quiz

Direct marketing is
A
het kopen van gegevens van een adressenmakelaar
B
Geen idee
C
het sturen van e-mails of brieven aan mogelijke klanten
D
het reclame maken via posters

Slide 34 - Quiz

Als je koopgedrag wordt beïnvloed door mensen in jouw omgeving, zoals vrienden en familie, dan noem je dat
A
Commerciële beïnvloeding
B
Marketing
C
Sociale beïnvloeding
D
Geen idee

Slide 35 - Quiz

Om welke P van marketing gaat het? Er zijn veel concurrenten in een stadswinkelcentrum.
A
Prijs
B
Product
C
Plaats
D
Promotie

Slide 36 - Quiz

Marketing is het beïnvloeden van
A
alle 5 marktspelers
B
klanten, leveranciers en concurrenten
C
klanten en concurrenten
D
klanten en leveranciers

Slide 37 - Quiz

Welke vorm van samenwerken door winkels met een herkenbare winkelformule komt het meest voor?
A
Vrijwillig filliaalbedrijf
B
Franchising
C
Lokale samenwerking
D
Geen idee

Slide 38 - Quiz

Benoem twee voordelen van het vrijwillig filiaalbedrijf.
A
naamsbekendheid van de organisatie
B
je hebt meer klanten
C
je hebt ineens meer marktaandeel
D
lagere inkoopprijs door bundeling van orders

Slide 39 - Quiz