2021_week38_les2_2mh_van z.nw naar er/sie/es, getallen, haben&sein

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 
  • te gaan zitten
  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in je tas
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

Du hast 3 min für:


Je hebt 3 min om: 
  • te gaan zitten
  • jas uit
  • oortjes uit
  • mobiel in je tas
  • laptop gesloten op tafel
  • boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00

Slide 1 - Slide

Du hast 2 Minuten!
Maak de opdracht in je schrift
timer
2:00
1. Schrijf 2 woorden op die mannelijk zijn.
2. Schrijf 2 woorden op die vrouwelijk zijn.
3. Schrijf 2 woorden op die onzijdig zijn.
4. Kies ein of eine: Leherin
5. Kies ein, eine of keine: Onkel
6. Kies ein, eine of keine: Menschen
7. Kies eine, keine of ein :Haus
8. Vertaal: de man
9. Vertaal: de vrouw
10. Vertaal het kind

Slide 2 - Slide

Besprechen
timer
2:00
1. Schrijf 2 woorden op die mannelijk zijn.
2. Schrijf 2 woorden op die vrouwelijk zijn.
3. Schrijf 2 woorden op die onzijdig zijn.
4. Kies ein of eine: Leherin
5. Kies ein, eine of keine: Onkel
6. Kies ein, eine of keine: Menschen
7. Kies eine, keine of ein :Haus
8. Vertaal: de man
9. Vertaal: de vrouw
10. Vertaal het kind

Slide 3 - Slide

Was machen wir heute?

  • Wiederholung van zelfstandig naamwoord
naar er/sie/es en de getallen, haben&sein
  • Selbständig arbeiten

Slide 4 - Slide

Lernziel

  • Aan het einde van de les kan je er, sie en es op de plaats van een zelfstandig naamwoord plaatsen door het maken van de opdrachten.
  • Aan het einde van de les heb je geoefend met de getallen 1 t/m 500 in het Duits opschrijven door het maken van de opdrachten.
  • Je kan de onregelmatige werkwoorden haben & sein vervoegen

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

er/sie/es
Hoe weet je nou, wanneer je er/sie of es moet gebruiken?


Ezelsbruggetje:


der Mann -> er
die Frau    -> sie
das Kind   -> es

Slide 7 - Slide

Der Junge ist nett.

  • Er ist nett

Slide 8 - Slide

Die Katze ist schön.
  •  Sie ist schön.

Slide 9 - Slide

Das Kind spielt.
  •  Es spielt

Slide 10 - Slide

Die Freunde lachen.
  •  Sie lachen.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Selbständig arbeiten
- Wat: 






-Hoe: 


-Klaar:
Na klar online, Kapitel 1
Paragraaf 1.5 Opdracht 8a, 8b, 9, 10 
(Vraagwoorden en hoofdletters)
Na klar online, Kapitel 2
Paragraaf 2.2 Opdracht 9, 10 
(zelfstandig naamwoord naar er/sie/es)
Paragraaf 2.4 Opdracht 12, 13 (Getallen)
Paragraaf 2.5 Opdracht 10a, 10b, 11 (haben&sein)

-Alleen 
-Niet praten
-Ik loop rond voor vragen
Kapitel 2, versterk jezelf --------------------------------------->>>>>>
timer
30:00

Slide 14 - Slide

Abschluss
Niet inpakken - luisteren
  • na startsignaal: inpakken
  • wel blijven zitten - stil
  • dan sluit ik de les af!
  • dan: klaar :)
timer
1:00

Slide 15 - Slide

Was hast du heute gelernt?
Monika ist nett.
............. ist nett.

Hoe zeg je 101?
Hoe zeg je 510?

Slide 16 - Slide

Auf Wiedersehen!

Slide 17 - Slide