Nederlands woordenschat

Nederlands woordenschat
Hoofdstuk 5
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Nederlands woordenschat
Hoofdstuk 5

Slide 1 - Slide

Waar zijn ze aan het produceren?
A
B
C
D

Slide 2 - Quiz

Sommige virussen zijn heel erg hardnekkig.
Wat betekent hardnekkig?
A
Heel ernstig
B
Heel heftig
C
Iets dat snel voorbij gaat
D
Iets dat niet snel voorbij gaat

Slide 3 - Quiz

Wat is antibiotica?
A
Paracetemol
B
Ibuprofen
C
Geneesmiddel tegen bacteriële infectie
D
Besmetting

Slide 4 - Quiz

Wat is een infectie?

Slide 5 - Open question

Op welke foto zie je de betekenis van het woord: massaal
A
B
C
D

Slide 6 - Quiz

Wat is het synoniem van een alternatief?
A
Een andere mogelijkheid
B
Dezelfde mogelijkheid
C
Meerdere mogelijkheden
D
3 dezelfde mogelijkheden

Slide 7 - Quiz

Wat is het mechanisme?
A
De manier waarop de wereld in elkaar zit & werkt
B
De manier waarop een apparaat in elkaar zit & werkt
C
De manier waarop het schoolsysteem in elkaar zit & werkt
D
De manier waarop medicijnen werken

Slide 8 - Quiz

Noem voorbeelden van iets wat magisch is:

Slide 9 - Open question

Wat is het synoniem van het resultaat?
A
De winst
B
Het geld
C
De opbrengst

Slide 10 - Quiz

Wat is de betekenis van:
"De moeite waard zijn"
A
Nodig zijn
B
Niet bruikbaar zijn
C
Niet nodig zijn
D
Bruikbaar zijn

Slide 11 - Quiz

Wat is de betekenis van:
"Sterker nog"
A
Beter nog
B
Slechter nog
C
Anders nog

Slide 12 - Quiz

Een antibiotica doet wonderen.
Wat betekent: "doet wonderen".
A
Helpt erg niet
B
Helpt erg snel
C
Helpt erg goed
D
Helpt erg langzaam

Slide 13 - Quiz

Welke uitdrukking hoort bij "zonder zich te schamen"
A
Doet wonderen
B
Zonder blikken of blozen
C
Zonder aarzelen
D
Met blikken of blozen

Slide 14 - Quiz