1.7

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 1.7
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 1.7
1.
Lesopening
2.
Lesdoel
3.
Arrangementen + mini-check
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

1. Lesopening
Pak je boek en schrift van Nederlands op tafel. Open je boek op blz. 28

Slide 2 - Slide

2. Lesdoel 
Aan het eind van deze les:
- begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden. 
- begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit teksten. 
- begrijp je de betekenis van verschillende woorden die met school te maken hebben. 

Slide 3 - Slide

3. Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie.
Je maakt zelfstandig opdracht 29 + 31 op blz. + 29. 
Namen lln

- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag. 
Namen lln

- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten. 
Namen lln

Slide 4 - Slide

Mini-check
Leerlingen in het basis en intensief arrangement doen mee met de mini-check. 

Slide 5 - Slide

Wat betekent het woord 'brugklas'?

Iemand die voor het eerst naar de middelbare school gaat, start in de brugklas.
A
eerste klas
B
tweede klas
C
derde klas
D
vierde klas

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het woord 'excursie'?

We gingen met onze klas op excursie naar een museum.
A
de fiets
B
een leerzaam uitje
C
een saai uitje
D
een dubbel lesuur

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het woord 'het opstel'?

We gingen met onze klas op excursie naar een museum.
A
een vrij lesuur
B
een overzicht waarin staat in welke volgorde lessen plaatsvinden
C
een tekst die je voor school over een bepaald onderwerp schrijft
D
de verandering in de volgorde van lessen

Slide 8 - Quiz

Wie maakt wat?
Had je alle vragen goed? Dan mag je zelfstandig aan de slag: opdracht 29 + 31, blz. 28 + 29.

De rest doet mee met de instructie. 

Slide 9 - Slide

4. Instructie
Schooltaalwoorden: woorden die je veel op school gebruikt > je komt ze bij alle vakken tegen.

* Aanpak: 
1. Kijk welke woorden je meteen in de juiste zin kunt plaatsen. 
2. Maak als laatste de zinnen die overblijven. 
3. Kijk welke betekenis je meteen aan het juiste woord kunt koppelen. 
4. Kijk als laatste naar de betekenissen die overblijven. 

Slide 10 - Slide

5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Namen lln, jullie maken zelfstandig opdracht 29 + 31, blz. 28 + 29

Wie heeft nog extra instructie nodig (intensief)? Namen lln of had je alle vragen van de mini-check fout?  Wij maken samen opdracht 29 zin 2 t/m 5 + opdracht 31 zin 2 t/m 5.

Slide 11 - Slide

6. Zelfstandig werken
Je leest en maakt zelfstandig, in stilte:
V: les 1.7, blz. 28 t/m 29, opdr. 29 + 31 --> namen lln
B: les 1.7, blz. 28 t/m 29, opdr. 29 + 31 --> namen lln
I: les 1.7, blz. 28 t/m 29, opdr. 29 + 31 --> namen lln

Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna ga je in stilte lezen of een woordzoeker maken. 
timer
30:00

Slide 12 - Slide

7. Evaluatie
Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee! 




Slide 13 - Slide

Wat is een ander woord voor: onderdeel
A
alles bij elkaar opgeteld
B
zeggen
C
erge misdaad
D
stukje van iets

Slide 14 - Quiz

wat is een ander woord voor: in totaal
A
heel veel geld
B
alles bij elkaar opgeteld
C
uitgedaan
D
zegt dat het klopt

Slide 15 - Quiz

een vermogen
tamme
onderzoeken
goed kijken hoe iets is
heel veel geld
niet bang voor mensen

Slide 16 - Drag question

Ik ken de moeilijke woorden uit les 1.7

😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Huiswerk & Toetsen
Huiswerk
...dag .. maand
1.7 opdracht 29 + 31

Toetsen: 
...
geen

Slide 18 - Slide

Afsluiting
Ruim je boek en spullen van NE op.

Volgende lesuur: ....................

Slide 19 - Slide