Persoonsvorm GOED
1 / 12
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Geef een voorbeeld
van een werkwoord
van een werkwoord
Slide 2 - Mind map
Wat is het werkwoord?
Kees fietst op de snelweg.
Kees fietst op de snelweg.
A
Kees
B
fietst
C
op
D
de snelweg.
Slide 3 - Quiz
Wat is het werkwoord?
Kees houdt niet van pizza.
Kees houdt niet van pizza.
A
Kees
B
houdt
C
niet
D
pizza.
Slide 4 - Quiz
Wat is het werkwoord?
Kees en Simon bakken samen pannenkoeken.
Kees en Simon bakken samen pannenkoeken.
A
Kees
B
Simon
C
bakken
D
pannenkoeken
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
De koe springt over de heuvel.
A
De koe
B
springt
C
over
D
de heuvel.
Slide 8 - Quiz
De kat heeft veel ballonnen aan zijn staart hangen.
A
De kat
B
heeft
C
hangen
D
ballonnen.
Slide 9 - Quiz
Pipi, de kat met de grote ogen, schrikt van jouw gezicht.
A
Pipi
B
de kat
C
schrikt
D
gezicht
Slide 10 - Quiz
De gemene kat wurgt de bange hond.
Slide 11 - Open question
Maak zelf een zin waarin de persoonsvorm het woord 'koken' is.
