Op een spaarrekening staat 25.500 euro. Je krijgt 1,1% rente per jaar. Bereken het rentebedrag wat je na uitgekeerd krijgt.
Slide 16 - Open question
Voorbeeld enkelvoudige rente
Voorbeeld:
Rob heeft € 200 op zijn spaarrekening staan. De bank vergoedt 3% rente.
Rente na 1 jaar → € 200 : 100 x 3 = € 6
Rente na 2 jaar → (€ 200 : 100 x 3) x 2 = € 12
Rente na 1 maand → (€ 200 : 100 x 3) : 12 = € 0,50
Rente na 5 maanden → (€ 200 : 100 x 3) : 12 x 5 = € 2,50
Slide 17 - Slide
Bereken de enkelvoudige rente na 2 jaar sparen: €1000 op de rekening tegen 2% rente.
A
€ 40,00
B
€ 120,00
C
€ 60,00
D
€ 100,00
Slide 18 - Quiz
Samengestelde rente
Rente op rente
Rente wordt na elk jaar bijgeschreven bij het spaartegoed.
In het volgende jaar krijg je rente over je spaarbedrag plus de bijgeschreven rente.
Slide 19 - Slide
Samengestelde rente
Berekening:
Spaartegoed berekenen met een groeifactor
Bij 1,2% rente is je tegoed na een jaar 100% + 1,2% = 101,2%.
De groeifactor is: 101,2 ÷ 100 = 1,012.
Na drie jaar is je tegoed: spaarbedrag × 1,012 × 1,012 × 1,012
Slide 20 - Slide
Je hebt 3.000 euro op een spaarrekening. Je krijgt 1,5% rente en laat de rente staan. Bereken hoeveel er na 3 jaar op je rekening staat. (samengestelde rente)
Slide 21 - Open question
Je hebt 11.500 op je spaarrekening staan. Je krijgt 1,6% rente. Bereken hoeveel rente je na 3 jaar hebt gehad.
Slide 22 - Open question
Koopkracht van je spaargeld
Koopkracht van je spaargeld is afhankelijk van de rente en de inflatie.
Nominale rente: de rente waarmee de bank rekent, je spaartegoed neemt toe.
Door inflatie → spaargeld minder waard.
Reële rente: nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.
Slide 23 - Slide
Koopkracht van je spaargeld
RIC = NIC - PIC
Slide 24 - Slide
Op de site van de Rabobank lees je dat je momenteel 0,1% rente op je spaarrekening krijgt. Dit is de...
A
Nominale rente
B
Reële rente
C
Inflatie
Slide 25 - Quiz
De bank geeft 1,5% rente. De inflatie is 5%. Bereken de reële rente.
Slide 26 - Open question
Hoe bereken je €20 per week om in maanden?
A
€20 x 4 = €
B
€20 x 52 : 12 = €
C
€20 x 31 = €
D
€20 x 30 = €
Slide 27 - Quiz
Slide 28 - Slide
Beleggen - obligatie
lening aan een bedrijf of aan de overheid tegen een vaste rente.
Slide 29 - Slide
Jelte krijgt 1,5% rente over zijn spaargeld. Op 1 januari bedroeg zijn spaargeld €1.500. Hoeveel stond er op 31 december op zijn rekening?
A
€1.725
B
€1.650
C
€1.522,5
D
€1.522,50
Slide 30 - Quiz
Dividend en koerswinst zijn het rendement van
A
een spaarrekening
B
obligaties
C
aandelen
Slide 31 - Quiz
Jan heeft op 1 jan 2010 voor €3000,- aandelen Shell gekocht, dit aandeel kostte €15,- Elk jaar krijgt hij €1,50 dividend per aandeel, Hij verkoopt het op 1 jan 2015 voor 14,50 Wat is het rendement geweest in euro's
Slide 32 - Open question
Hoeveel is het rendement van deze belegging (€ 1.400) in procenten van de inleg (€ 3.000)?
Slide 33 - Open question
Slide 34 - Video
Waarom wil je sparen (spaarmotieven)?
A
voor de rente
B
voor een toekomstige aankoop (doelsparen)
C
voor onverwachte uitgaven (uit voorzorg)
D
A + B + C
Slide 35 - Quiz
Spaarrekening: € 1.500, 1,2% rente. Hoeveel (enkelvoudige) rente ontvang je na 3 jaar?
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65
Slide 36 - Quiz
Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
juist
B
onjuist
C
hangt van de spaarvorm af
D
hangt van het spaarmotief af
Slide 37 - Quiz
Spaarrekening: €2.300, Rente: 0,5% En wat is het spaarbedrag na 2 jaar met een samengestelde rente?
A
€ 2223,06
B
€ 2323,06
C
€ 2423,06
D
€ 2523,06
Slide 38 - Quiz
Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
Alle antwoorden (A/B/C) zijn goed
Slide 39 - Quiz
Beleggen in ...(1)... is minder risicovol dan het beleggen in ...(2)...