Answers page 15 (Booklet)
I, you, he, she, it, we, you, they
Je gebruikt een
subject pronoun als het onderwerp in de zin. Het komt altijd vóór een werkwoord.
Je gebruikt een possessive pronoun als het bezittelijk voornaamwoord in de zin. Het komt altijd vóór een zelfstandig naamwoord. my, your, his, her, its, our, your, their