This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 1 Canada: Dichtbij en veraf
1.2 Inzoomen op Calgary
Slide 1 - Slide
Je weet waar in Canada de meeste en minste mensen wonen.
Wat gaan we doen vandaag?
- Terugblik op vorige les
- Herhalen - uittreksel
- Uitleg schaalniveau’s
- Nakijken paragraaf 1 / beginnen aan paragraaf 2
- Afronden
Slide 2 - Slide
Je weet waar in Canada de meeste en minste mensen wonen.
Leerdoelen
- Je weet wat de verschillen tussen het stadscentrum en de buitenwijken zijn.
- Je weet wat het verschil is tussen in- en uitzoomen
- Je kunt benoemen wat de vijf schaalniveaus zijn
- Je weet wat een plattegrond is
Slide 3 - Slide
Inloggen in lessonup
1. Ga op je telefoon naar www.lessonup.nl
2. Log in met de lescode
Wat moet ik doen?
Klaar? Wacht even op de rest van de klas of kijk of je andere leerlingen kunt helpen
Geen telefoon/Wifi? Doe dan samen met een klasgenoot die dicht bij je zit!
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Je weet waar in Canada de meeste en minste mensen wonen.
Opdracht in tweetallen
- Open in lessonup de opdracht: 'opdracht: downtown en suburbs' en wacht totdat de docent deze vrijgeeft
- Je maakt deze opdracht in tweetallen. Beantwoord alle vragen
- Je krijgt hier 15min. de tijd voor (ZF)
- Eerder klaar? Ga aan de slag met de opdrachten van paragraaf 2.
- Je gaan deze opdracht klassikaal nabespreken
Slide 9 - Slide
ZF
timer
15:00
Maak de opdracht 'opdracht: downtown en surburbs'
Eerder klaar?
Doe je laptop open en ga aan de slag met op de opdrachten van paragraaf 2. Kijk op je skillstree welke opdrachten je moet maken. je mag zelf kiezen welke opdracht je als eerste doet.
2. Klaar? Lees de tekst van paragraaf 2 in je lesboek
3. Maak opgave 6, 7 en 8
Slide 11 - Slide
Zoek de 4 verschillen. Sleep de rondjes naar de verschillen in de afbeelding rechts.
Slide 12 - Drag question
Aardrijkskunde gaat over [………………………]. Dat zijn [………………………]. Er zijn kleine en grote gebieden. Verkleinde tekening van een gebied = [………………………]
[………………………] : kaart met topografie, hoogteligging, wegen, spoorlijnen (figuur 1). Canada is [………………………] keer groter dan Nederland.
Kies de juiste woorden en sleep ze naar de juiste plek in de tekst
overzichtskaart
gebieden
240
kaart
Regio’s
Slide 13 - Drag question
Bevolkingsdichtheid = aantal [………………………] per km². Kaart met één onderwerp = [………………………] kaart. Het zuiden van Canada is [………………………]bevolkt. Het noorden van Canada is [………………………]bevolkt. De [………………………]is ongelijk. Het noorden van Canada is te [………………………] om er te wonen.
Kies de juiste woorden en sleep ze naar de juiste plek in de tekst
Dicht
Inwoners
Bevolkingsspreiding
Dun
Thematische
Koud
Slide 14 - Drag question
Wat zie je hier?
A
Op de foto zie je een winkelstraat in het centrum van Calgary. De gebouwen staan hier dicht op elkaar en er is veel hoogbouw
B
Op de foto zie je een winkelstraat in het centrum van Calgary. De gebouwen staan ver uit elkaar en er is veel laagbouw
C
Op de foto zie je een woonwijk buiten het stadscentrum Calgary. Je vindt hier vooral laagbouw en de huizen staan ver uit elkaar.
D
Op de foto zie je een woonwijk buiten het stadscentrum Calgary. Je vindt hier vooral hoogbouw en de huizen staan dicht op elkaar
Slide 15 - Quiz
Wat zie je hier?
A
Op de foto zie je een winkelstraat in het centrum van Calgary. De gebouwen staan hier dicht op elkaar en er is veel hoogbouw
B
Op de foto zie je een winkelstraat in het centrum van Calgary. De gebouwen staan ver uit elkaar en er is veel laagbouw
C
Op de foto zie je een woonwijk buiten het stadscentrum Calgary. Je vindt hier vooral laagbouw en de huizen staan ver uit elkaar.
D
Op de foto zie je een woonwijk buiten het stadscentrum Calgary. Je vindt hier vooral hoogbouw en de huizen staan dicht op elkaar
Slide 16 - Quiz
Sleep de woorden naar de juiste plek
Bij ga je van een groot gebied naar een kleiner gebied.
Bij ga je van een klein gebied naar een groter gebied.