Nederlands 2 tl/h H2 Taalverzorging spelling

Leestekens
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Leestekens

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

H2 Taalverzorging formuleren opdracht 1 t/m 4
Ik kan leestekens juist gebruiken. (hoofdletters, uitroepteken, vraagteken, dubbele punt, punt, komma)
Ik kan de moeilijke woorden uit deze paragraaf juist spellen.
H2 Taalverzorging spelling
Nederlands 
H2 Taalverzorging spelling opdracht 1,2,3,5 maken
Klaar? laten zien, nakijken, laten zien
Opdracht 5* maken, Lezen of werken aan je boekverslag
Doel behaald?
Vragen?
Elke les Nederlands een leesboek mee!
afmaken H2 Taalverzorging spelling opdracht 1,2,3,5 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waarom zijn leestekens belangrijk?
  • Zonder leestekens kan een tekst slecht leesbaar zijn
  • Zonder leestekens kan een zin verkeerd begrepen worden

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Doel van deze les
Aan het eind van de les kun je in eigen woorden aangeven wanneer je welk leesteken gebruikt.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:
  • aan het begin van een zin.
  • bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid. 
  • bij eigennamen
Kleine letters
Je gebruikt een kleine letter:  

  • bij samenstellingen met religieuze feesten:
  • bij religies, stromingen en afleidingen daarvan:
  • bij windstreken;
  • bij namen van seizoenen, maanden en periodes. 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

mevrouw H. de Jong
mevrouw De Jong
mevrouw Hennie de Jong

(de eerste letter van een naam schrijf je met hoofdletter)
Let op het verschil

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Punt
  • aan het eind van de zin
  • soms bij afkortingen
  • niet na afkortingen van maten en gewichten
Dus:
  • We berekenen geen bezorgkosten.
  • We sturen het pakket z.s.m. op.
  • Maar: Is het bedrag inclusief btw? 3 m (meter), 10 kg (kilogram)


Slide 7 - Slide

Een echte afkorting wordt gelezen alsof er geen afkorting staat:
a.d.h.v. (lezen we als aan de hand van)
incl. (lezen we als inclusief)
m.a.w. (lezen we als met andere woorden)

De andere types afkortingen worden wel als afkorting gelezen; 
Initiaalwoorden spreken we letter voor letter uit.
btw (lezen we als [bee-tee-wee])
gsm (lezen we als [gee-es-em])
pc (lezen we als [pee-see])
Vraagteken
  • Na een vraag, komt een vraagteken.
  • Hoe hard mag je hier rijden?

  • Er komt geen spatie vóór het vraagteken. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Uitroepteken
  • Bij een bevel:    Hou daar onmiddellijk mee op!
  • Bij een uitroep:   Dat is belachelijk!

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Komma
Een komma gebruik je om de zin beter leesbaar te maken.
Je plaats een komma:
  • tussen twee persoonsvormen;
       Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.

  • voor een voegwoord;
        voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Komma
Je plaats een komma:
  • tussen delen van een opsomming;
       Rianne spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.

  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin.
        Stop eens, ik heb een lekke band!
        Heb jij je huiswerk al af, Ewoud?

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt:
een opsomming;
   Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
een toelichting;
    We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
een citaat.
     Vader zei: ‘Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.

  • Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens.
  • Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.

In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
  • directe rede: Vader zei: ‘Ik  zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
  • indirecte rede: Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser zou zetten.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Puntkomma
Om zinnen te verbinden die bij elkaar horen of die bijna hetzelfde zeggen:

Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.

De reis naar Parijs duurde erg lang; we waren bijna de hele dag onderweg.


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

mag ik aub de suiker van u
A
Mag ik aub de suiker van u.
B
Mag ik a.u.b. de suiker van u.
C
Mag ik aub de suiker van u?
D
Mag ik a.u.b. de suiker van u?

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

ik wil dat jullie nu een antwoord geven
A
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven?
B
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven.
C
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!
D
Ik wil dat jullie nu een antwoord geven!.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

oma kunt u mij de stroop aangeven
A
Oma? Kunt u mij de stroop aangeven?
B
Oma. Kunt u mij de stroop aangeven?
C
Oma, kunt u mij de stroop aangeven.
D
Oma, kunt u mij de stroop aangeven?

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

je kunt twee dingen doen wel of niet leren voor je examen
A
Je kunt twee dingen doen: "Wel of niet leren voor je examen."
B
Je kunt twee dingen doen; wel of niet leren voor je examen.
C
Je kunt twee dingen doen: wel of niet leren voor je examen.
D
Je kunt twee dingen doen. Wel of niet leren voor je examen.

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Hoe schrijf je de volgende naam juist?
A
Freek van der Linden
B
Freek Van der Linden
C
Freek Van Der Linden
D
Freek van der linden

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Waar moet de komma?
A
Ik rijd hard want ik heb haast.
B
Ik rijd hard, want ik heb haast.
C
Ik rijd hard want, ik heb haast.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag:
Maak opdracht 1,2,3,5 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

timer
1:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Slide

This item has no instructions