2V - révision avoir (présent)

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Ken je het rijtje van "avoir" (met vertaling) ?
avoir...... avoir.......
       mmmm....

Slide 3 - Slide

le verbe avoir
j'
ai
tu
as
il / elle/ on
a
nous
avons
vous 
avez

ils / elles 
ont
ik
heb
jij
hebt
hij / zij / men
heeft
wij
hebben
jullie / u
hebben / heeft
zij [mmv / vmv]
hebben

Slide 4 - Slide


avoir
=
 hebben




il/elle/on a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
tu as
j'ai
wij hebben
zij hebben (ml&vr)
ik heb
jullie hebben & u heeft
jij hebt
hij/zij/men heeft (wij hebben)

Slide 5 - Drag question

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 6 - Drag question

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 7 - Drag question

ik heb
jij hebt
hij heeft
zij heeft
men heeft/
wij hebben
wij hebben
jullie hebben/ u heeft
zij hebben
(mnl mv)
zij hebben
(vrl mv)

Slide 8 - Drag question

Tu .... une soeur ?
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 9 - Quiz

Non, j'.... un frère
A
ai
B
a
C
as
D
ont

Slide 10 - Quiz

Il .... quinze ans
A
as
B
a
C
ai
D
avez

Slide 11 - Quiz

Nous ..... une voiture et un vélo
A
a
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 12 - Quiz

Ils / Elles .... une grand-mère super!
A
avons
B
a
C
ont
D
avez

Slide 13 - Quiz

Vous ..... une grande chambre?
A
ai
B
avez
C
avons
D
as

Slide 14 - Quiz

La ville .... beaucoup de magasins
A
avons
B
a
C
est
D
ont

Slide 15 - Quiz

Jaques et Françoise .... trois pommes
A
ai
B
a
C
avons
D
ont

Slide 16 - Quiz

Le chat ... mal à la patte
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 17 - Quiz