This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welcome!
Welkom!
Bienvenidos!
Slide 1 - Slide
Curso de neerlandés
Teacher: Mrs Lidwien Daniels
Objective: learn a bit more about our culture and learn some Dutch
Mixture of English, Dutch and Spanish
Slide 2 - Slide
!Datos!
+/- 90.000 estudiantes internationales en Holanda ('23-'24) para bachelor o master, proveniendo de +/- 140 países
=/- 5.600 españoles (2022)
Universidades de Utrecht, Groningen y Nijmegen ofrecen estudios de español a nivel universitario para los holandeses. En Utrecht: ...19 estudiantes....
Slide 3 - Slide
Take only one mobile phone per group
Groups of 3 or 4 persons
Go to www.lessonup.app and enter the code
Slide 4 - Slide
How do you / Spanish people perceive the Dutch? What is our image in your country? Pls be honest :)
Slide 5 - Open question
Any recent news facts that you know about the Dutch society?
Slide 6 - Open question
The image of the Dutch abroad (1)
Rather liberal mentality
Things are well organised in the country
A lot of work: everybody has a job
...
Direct in communication
Rude, loud, children too bold
Slide 7 - Slide
The image of the Dutch abroad (2)
We are too direct: 'He talks like a Dutch uncle' = issueing frank, harsh or severe comments
British people see us as unreliable: ‘If that’s true, then I’m a Dutchman!'
Americans think we are really stingy and miserly: 'To go Dutch': splitting the invoice at a restaurant
What is a 'Dutch Party'?
Slide 8 - Slide
Which Dutch words do you already know? All kinds of words are permitted....this is all language!
Slide 9 - Open question
Dutch words in Spanish and Spanish words in Dutch
In Dutch, we use: macho, sombrero, siësta, poncho, mojito, salsa, alligator, cargo, embargo, escapade, guerrilla, lasso, patio, sigaar, sigaret,...
In Spanish, you can use: gas, dique, afrikaans, apartheid, soja (soya), beurs (bolsa), palissander (palisandro)
Slide 10 - Slide
Learn Dutch
Objective: learn at least eight useful expressions
Important: in Dutch, we switch the order of verb and pers. pronoun in questions and we skip the 't' at the end of the vers
Jij bent (eres (tú)
Ben jij? (¿eres tú?)
Slide 11 - Slide
zijn: ik ben,
jij bent
hij is / zij is / het is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
heten: ik heet / jij heet / zij-hij-het heet
wij heten / jullie heten / zij heten
Hoe heet jij?
ser: (yo) soy,
(tú) eres
(el, ella) es
(nosotros) somos
(vosotros) sois
(ellos, ellas) son
llamarse: me llamo..., te llamas...
nos llamamos, vos llamáis, se llaman
¿Cómo te llamas?
Slide 12 - Slide
zijn: ik ben .... jaar
Hoe oud ben je?
Ik ben veertien (14) jaar.
Ik ben vijftien (15) jaar.
Waar kom je vandaan?
(komen) Ik kom uit Spanje / (wonen:) ik woon in Spanje
Hoe gaat het?
Het gaat goed / Het gaat goed met mij
tener: tengo....años
¿Cuántos años tienes?
Tengo 14 años.
Tengo 15 años.
¿De dónde eres?
ser / vivir: soy de España / vivo en ... / vives en.............
Cómo estás?
Estoy bien
Slide 13 - Slide
gaan: ik ga,
jij gaat
hij gaat / zij gaat / het gaat
wij gaan
jullie gaan
zij gaan
het weer:
het is mooi weer
het is slecht weer
Het regent
Het sneeuwt
De zon schijnt
irse: (yo) me voy,
(tú) te vas
(el, ella) se va
(nosotros) nos vamos
(vosotros) os vaís
(ellos, ellas) se van
el tiempo:
hace buen tiempo
hace mal tiempo
Llueve / está lloviendo
Está nevando
El sol brille
Slide 14 - Slide
Hoe duur is ...?
Hoe duur is deze trui?
Hoe duur is de patat / cola?
hebben
ik heb / jij hebt / hij-zij heeft
wij hebben / jullie hebben / zij hebben
Heb jij een hond?
Heb jij een kat?
Ik houd van ...
Ik houd van chocola / wafels / stroopwafels
Cuánto cuesta....?
Cuánto cuesta ese suéter?
...patatas / coca
haber
he, has, ha
hemos, habeis, han
7. Tienes un perro?
8. Tienes un gato?
9. Me gusta....
10. Me gusta el chocolate / Me gustan los gofres / .....
Slide 15 - Slide
stroopwafel
wafel (singular) wafels (plural)
Slide 16 - Slide
Morgen
leuk
doei (bastante informal)
dank je wel
Mañana
chulo / divertido
adios
4. gracias
Slide 17 - Slide
The final test!
First: discuss with your group members
Then: choose the right answer
Slide 18 - Slide
For Spanish students: Give one word that is rather difficult to pronounce in Spanish
Slide 19 - Open question
For Dutch students: Give one word is rather difficult to pronounce in Dutch
Slide 20 - Open question
Which specific words would you like to share that specifically youngsters use in your language?
Slide 21 - Slide
What else would you like to know?
Slide 22 - Slide
Hoe heet je?
A
Ik heet Marco
B
Je heet Marco
C
Ik heten Marco
D
Ik is Marco
Slide 23 - Quiz
Hoe oud ben je?
A
Ik heb 15 jaren
B
Ik heb 15 jaar
C
Ik ben 15 jaar
D
Ik ben 15 jaren
Slide 24 - Quiz
Waar kom je vandaan?
A
Ik woon uit Spanje
B
Ik kom uit Spanje
C
Ik kom uit Spanjaard
D
Ik ben Spanje
Slide 25 - Quiz
Cuánto cuesta esta botella de Coca?
A
Hoe duur heeft de cola?
B
Hoe duur is deze fles cola?
C
Hoeveel kosten deze fles cola?
D
Hoe zijn deze fles cola?
Slide 26 - Quiz
Traduzca: Mañana me voy a la escuela
Slide 27 - Open question
Translate and complete the following sentence in Dutch with Chat GPT: "What we like most about this exchange is....."