This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Vandaag:
Doelen:
Je kunt de onderdelen en functies van het mannelijk voortplantingsstelsel benoemen;
Je kunt de functie van de hypofyse benoemen bij de voortplanting van de man.
Vandaag:
- Herhalen thema 5
- Uitleg basisstof 4.1
- Zelfstandig werken
Slide 2 - Slide
"Aa" is een...
A
fenotype
B
genotype
Slide 3 - Quiz
Genotype
De complete informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme;
Deze info ligt vast in de chromosomen
Alle genen in een celkern samen vormen het genotype
Genotype komt tot stand op moment van bevruchting
Slide 4 - Slide
Fenotype
-Je fenotype komt tot stand door je genotype en de invloeden vanuit het milieu. De uiterlijke kenmerken.
in de zon zitten
haar verven
tattoo
littekens
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Een eicel een twee zaadcellen vormt...
A
een eeneiige tweeling
B
een twee-eiige tweeling
C
dit kan niet
Slide 8 - Quiz
Tweelingen
Slide 9 - Slide
Bij een dier zijn de volgende eigenschappen bekend: A = krullend haar a = sluik haar Bij welke kruising is de kans het grootst op zoveel mogelijk jongen met sluik haar?
A
Aa x aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
D
AA x Aa
Slide 10 - Quiz
Bij mensen is het gen voor bruine ogen dominant over het gen voor blauwe ogen. De vader van Juul en Jacques heeft blauwe ogen. Moeder heeft bruine ogen. Juul heeft blauwe ogen. Hoe groot is de kans dat Jacques bruine ogen heeft?
Slide 11 - Open question
Zielige kindje?
A
4
B
5
C
9
D
10
Slide 12 - Quiz
Genotype 5 en 6?
A
AA
B
aa
C
Aa
Slide 13 - Quiz
Genotype 10?
A
AA
B
aa
C
Aa
Slide 14 - Quiz
Genotype 2?
A
AA
B
aa
C
Aa
Slide 15 - Quiz
Is bij de toepassing van biotechnologie altijd sprake van genetische modificatie?
A
ja
B
nee
Slide 16 - Quiz
Klassieke biotechnologie
gebruik van traditionele technieken
gist voor brood, bier, wijn
bacteriën voor kaas, yoghurt
Slide 17 - Slide
Moderne biotechnologie
- gebruik van moderne technologie
- veranderen van eigenschappen
- het genotype wordt aangepast
(genetische manipulatie/modificatie)
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Welke mutaties hebben veelal grotere gevolgen?
A
Mutaties in DNA van lichaamscellen
B
Chromosoommutaties in DNA van geslachtscellen
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Mutagene invloeden
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Bij welk erfelijkheidsonderzoek kun je het erfelijk materiaal van het ongeboren kind NIET onderzoeken?
A
Echoscopie
B
Vruchtwaterpunctie
C
Vlokkentest
D
NIPT- test
Slide 24 - Quiz
Advies inwinnen - Wanneer doe je dat?
RISICOGROEPEN
Als er een ernstige erfelijke ziekte in de familie voorkomt
Als een vrouw bv. al meerdere keren een miskraam heeft gehad
Als een man of vrouw heeft blootgestaan aan een hoge dosis radioactieve straling
Slide 25 - Slide
Prenataal onderzoek
Onderzoek vóór de geboorte, tijdens de zwangerschap wordt het ongeboren kind onderzocht op een ziekte of afwijking:
Echoscopie
Vlokkentest
Vruchtwaterpunctie
NIPT-test
Slide 26 - Slide
Wat is evolutie?
A
Evolutie is het ontstaan van nieuwe soorten doordat organismen met de oorspronkelijke vorm uitsterven.
B
Evolutie is de ontwikkeling van leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen.
C
Evolutie is de grotere overlevingskans van individuen met een betere aanpassing aan het milieu.
Slide 27 - Quiz
Wanneer kan een nieuwe soort ontstaan?
A
Als de oude soort niet meer voortplant met de vorige soort
B
Als de nieuwe soort niet op de oude soort lijkt
C
Als de soorten niet geïsoleerd zijn
D
Dat kan niet, een soort blijft altijd een soort
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Wat zijn rudimentaire organen?
A
Organen die dezelfde bouw hebben maar een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben
Slide 34 - Quiz
Argumenten voor de evolutietheorie
Fossielen
Overeenkomst in DNA, eiwit en fenotype
Overeenkomst in embryonale ontwikkeling
Overeenkomst in bouw
Rudimentaire organen
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Hoe groot is de penis van Nederlandse volwassen mannen gemiddeld als hij stijf is?
A
Zo groot als een augurk (6 tot 10 centimeter)
B
Zo groot als een snack komkommer (10 tot 16 centimeter)
C
Zo groot als een courgette (15 tot 20 centimeter)
D
Zo groot als een komkommer (20 tot 25 centimeter)
Slide 37 - Quiz
Congo – 17.93 cm
Nederland - 15.87 cm
Zuid Korea – 9.66 cm
"Normaal" - 11 tot 20 cm
Langste - 48 / 35 cm
Kortste - 1.5 cm
Slide 38 - Slide
Voortplantingsstelsel man
Slide 39 - Slide
Erectie: volstromen van de zwellichamen met bloed
Slide 40 - Slide
Basisstof 7.
De hypofyse en de schildklier
De hypofyse
Slide 41 - Slide
Hormoonklieren
Hormonen worden gevormd in
hormoonklieren.
Hormonen van de hypofyse
zorgen voor secundaire geslachtskenmerken
Slide 42 - Slide
Hoe komt het dat de penis stijf wordt?
A
Doordat een spier zich aanspant
B
Doordat er een bot in zit
C
Doordat er meer bloed naartoe stroomt
D
Doordat hij volstroomt met sperma
Slide 43 - Quiz
Welk onderdeel veroorzaakt de erectie in de penis?
A
De bijballen
B
de prostaat
C
De zwellichamen
D
De zaadblaasjes
Slide 44 - Quiz
De penis van een man kan letterlijk breken.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 45 - Quiz
In de penis zitten spieren
A
Juist
B
Onjuist
Slide 46 - Quiz
Vandaag:
Doelen:
Je kunt de onderdelen en functies van het mannelijk voortplantingsstelsel benoemen;
Je kunt de functie van de hypofyse benoemen bij de voortplanting van de man.