Lesson 2: Stepping Stones

1 / 14
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Bridging the Gap
Lesson 2

Slide 5 - Slide

Today's lesson and goal
Goal: I know the numbers one to twenty and I can talk about my family, using subject pronouns 
  • Grammar: Subject Pronouns
  • Kahoot: subject pronouns
    Do assignment:
     1, 2, 4b 5 (page 14-19) this is also homework

Slide 6 - Slide

Grammar: Subject pronouns
Get your grammar notebook


Subject pronouns zijn voornaamwoorden als onderwerp
Subject  betekend onderwerp
pronoun betekend voornaamwoord

Slide 7 - Slide

Grammar: Subject pronouns
Subject pronouns zijn voornaamwoorden als onderwerp
Subject betekend onderwerp
Pronoun betekend voornaamwoord

Subject pronouns zijn woorden zoals:
- I
- you
- he
- she
- it
- we
- you
- they


Slide 8 - Slide

Grammar: Subject pronouns
Subject pronouns zijn woorden zoals:
- I         (ik = enkelvoud)
- you   (jij = enkelvoud)
- he     (hij = enkelvoud)
- she   (zij = enkelvoud)
- it       (het = enkelvoud)
- we    (wij = meervoud)
- you   (jullie = meervoud)
- they  (zij = meervoud)

Deze woorden vind je vaak aan het begin van bevestigende zinnen (affirmative sentences) en ontkennende zinnen (negative sentences). Bij vraagzinnen (question sentences) komen subject pronouns na het eerste werkwoord (verb)

Slide 9 - Slide

Grammar: Subject pronouns
Deze woorden vind je vaak aan het begin van bevestigende zinnen (affirmative sentences) en ontkennende zinnen (negative sentences). Bij vraagzinnen (question sentences) komen subject pronouns na het eerste werkwoord (verb)

Subject pronouns worden gebruikt in plaats van namen, plaatsen, dingen en dieren.

For example:
He is thirteen years old (affirmative sentence: bevestigende zin)
she doesn't eat apples (negative sentence: ontkennende zin)
Is it raining? (vraagzin: question sentence)


Slide 10 - Slide

Grammar: Subject pronouns
For example:
He is thirteen years old (affirmative sentence: bevestigende zin)
she doesn't eat apples (negative sentence: ontkennende zin)
Is it raining? (vraagzin: question sentence)

Dingen en dieren worden altijd aangeduidt met de subject pronoun it in het Engels

For example:
I have a cat. It is very friendly -  (it verwijst naar cat).


Slide 11 - Slide

Grammar: Subject pronouns
Dingen en dieren worden altijd aangeduidt met de subject pronoun it in het Engels

For example:
I have a cat. It is very friendly -  (it verwijst naar cat).


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Exit question: Why do we use subject pronouns in sentences?

Slide 14 - Open question