samengestelde zinnen Goois

Grammatica
Grammatica zinsdelen (volgende week) 
Samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Grammatica woordsoorten: 
Voegwoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 12 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Introduction

Les over zinnen en zinsstructuur.

Items in this lesson

Grammatica
Grammatica zinsdelen (volgende week) 
Samengestelde zinnen; hoofd- en bijzinnen
Grammatica woordsoorten: 
Voegwoorden

Slide 1 - Slide

Enkelvoudige zin

  • Zin met één persoonsvorm
Samengestelde zin

  • Zin met twee of meer persoonsvormen

Slide 2 - Slide

Hoofdzinnen 





  • Zinnen die 'los' kunnen voorkomen.
  • Pv op eerste of tweede plek
  • Belangrijk: Je kan niks tussen de pv en het onderwerp staan.

De hond verstopte al zijn botten. (correct)
De hond niet verstopte al zijn botten. (incorrect)

Slide 3 - Slide

Bijzinnen 





  • Bijzinnen: Zinnen die niet 'los' kunnen voorkomen.
  • De persoonsvorm staat meestal achteraan.
  • Tussen persoonsvorm en onderwerpen kunnen dus wél zinsdelen staan.

De hond verstopte al zijn botten (hoofdzin), omdat hij (O) ze nog niet wilde (pv) opeten (bijzin).

Slide 4 - Slide

Nevenschikking

Alleen hoofdzinnen


Onderschikking

Hoofdzin + bijzin

Slide 5 - Slide

Voorbeeld enkelvoudige zin
  • Het wordt slecht weer vandaag.
  • Ik ga vandaag naar de Action.
  • Hij kijkt veel naar Star Wars.

Slide 6 - Slide

Voorbeeld samengestelde zin
  • Het wordt vandaag mooi weer en we gaan lekker naar het strand. 
  • Hij kijkt veel naar Star Wars en schrijft daar over op zijn website.
  • Terwijl hij naar de stad fietst, luistert hij naar muziek.

Slide 7 - Slide

Samengestelde zin
  • Bestaat uit twee of meer zinnen.
  • Kunnen nevengeschikte zinnen zijn, of ondergeschikte zinnen.

Slide 8 - Slide

Voegwoorden
  • Voegwoorden zijn een soort cement.
  • Je kunt met voegwoorden zinnen aan elkaar plakken.

Slide 9 - Slide

Nevenschikkende voegwoorden (2 hoofdzinnen)

  • en
  • maar
  • want 
  • of*
  • dus
Onderschikkende voegwoorden (hoofdzin/bijzin)

  • aangezien
  • als
  • dat
  • doordat
  • terwijl
  • toen
  • omdat

Slide 10 - Slide

Voegwoorden
1. Joris loopt altijd naar school, TERWIJL hij een elektrische fiets in de schuur heeft staan.

2. OMDAT Joris slechts 5 minuten hoeft te lopen, heeft hij zijn fiets niet nodig.

3. Joris vindt lopen leuk EN Joris houdt niet van fietsen.

Groen = hoofdzin
Rood = bijzin


Slide 11 - Slide

Aan de slag
Maak de zinnen van het oefenblad.

Slide 12 - Slide