Theme 2

Prepositions of direction

Voorzetsels van beweging

textbook, p. 25


1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Prepositions of direction

Voorzetsels van beweging

textbook, p. 25


Slide 1 - Slide

Geven aan dat je in de richting van iets beweegt:


I walk to school every morning. 
The dog ran after the cat.
The bus is driving towards the city centre.

Slide 2 - Slide

Geven aan dat je ergens vandaan beweegt:


They told us to move away from the fire.
Can you take the DVD out of the computer?
I jumped off my bike after the accident

Slide 3 - Slide

Geven aan dat jij je ergens voorbij beweegt:


Don't walk across the street when the light is red.
We walked around the lake to get to the other side.
The plane flew over our city.
I walked past your house this morning.
The bird flew through my room.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Link

Slide 6 - Link

Negative questions

Negatieve vragen

textbook, p. 25

Slide 7 - Slide

When to use it


Ontkennende vragen gebruik je om:
- te vragen om bevestiging.
- ergernis of ongeloof uit te drukken.



Slide 8 - Slide

How to use it
- Als een zin een vorm van to be heeft (am, are, is, was, were) of have got/has got of een ander hulpwerkwoord
> zet dit werkwoord vooraan + not

Can't he help me with his homework?
Isn't it his dream to become a famous actor?

Slide 9 - Slide

How to use it

Staan er andere werkwoorden in zin
> don't/ doesn't gebruiken bij ontkennende vragen in de tegenwoordige tijd.
> didn't bij vragen in de verleden tijd.


Daarna volgt het onderwerp en het hele werkwoord.

Slide 10 - Slide

How to use it


Doesn't Sam know this is a bad idea?
Didn't you visit the Grand Canyon?
Don't they have tickets for Disneyland?


Slide 11 - Slide