Zinsdelen H2 wwg + H3 lv

timer
20:00
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

timer
20:00

Slide 1 - Slide

Grammatica zinsdelen

Slide 2 - Slide

Herhaling vorige week

Slide 3 - Slide

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 4 - Quiz

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:

"Wat is de persoonsvorm in deze zin?"
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 5 - Quiz

Wat is de regel om het onderwerp / onderwerpen van een zin te vinden?
A
wie/wat = onderwerp
B
wat = onderwerp
C
wie/wat +pv = onderwerp
D
Je hebt geen regel nodig

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
een zin
C
Ik
D
halen

Slide 7 - Quiz

Is de zin goed in zinsdelen verdeeld?

De mevrouw / is / heel erg aardig / voor mij.

A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Lesdoelen
Ik kan/weet:
  • het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.
  • het lijdend voorwerp van een zin vinden.
  • zinnen met een lijdend voorwerp maken.

Slide 9 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • alle werkwoorden in de zin
  • dus de pv en alle andere eventuele werkwoorden

Slide 10 - Slide

Werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking. Dat is een vaste combinatie van een werkwoord met andere woorden.

Het is altijd figuurlijk bedoeld (en dus niet letterlijk) .

Slide 11 - Slide

Werkwoordelijke uitdrukkingen
Ik raak nu de kluts kwijt.
Figuurljke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking 

Janine koos het hazepad.
Figuurlijke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking




Jesse raakt vaak zijn sleutels kwijt.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking

Youssef koos een raketijsje.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking




Slide 12 - Slide

Opdracht
Maken opdracht 2 en 3.1 op blz. 59.

Als je hiermee klaar bent, begin je aan het huiswerk van deze week: opdr. 1 + 4 blz. 59

Degenen thuis beginnen hier ook mee. Over 15 minuten moet je terug zijn in de les. 
timer
15:00

Slide 13 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
  • is de persoon die in de zin iets 'overkomt' of het voorwerp dat iets 'ondergaat'. 

Slide 14 - Slide

Zo vind je het lv:
  1. Noteer ow + wwg.
  2. Stel de vraag wat/wie + wwg + ow? Het antwoord is het lv.

   Let op: het lv begint nooit met een voorzetsel!

Slide 15 - Slide

Opdracht
Maken startopdracht blz. 88
timer
5:00

Slide 16 - Slide

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 17 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 18 - Quiz

Hij is zijn spullen vergeten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij

Slide 19 - Quiz

Daar help ik de klanten.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de klanten
B
help
C
daar
D
ik

Slide 20 - Quiz

Ik kan nu het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 21 - Quiz

Ik kan nu een lijdend voorwerp van een zin vinden.
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 22 - Quiz

Ik kan nu een zin met een lijdend voorwerp maken .
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 23 - Quiz

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 24 - Quiz

Huiswerk week 15
blz. 58-59 maken opdr. 1 + 4
blz. 88-89 maken opdr. 1 + 2

Slide 25 - Slide