Les 6 "Wiederholung: Grammatik"

1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


1. Wiederholung
Thema "Essen"
Thema "Freizeit"
Grammatik

Slide 2 - Slide




  • Je kent de grammatica van periode 3 en je kunt deze toepassen én uitleggen.

(bepaalde en onbepaalde lidwoorden, bezittelijke voornaamwoorden en het werkwoord in de tegenwoordige tijd)

Slide 3 - Slide

Die Regel
De lidwoorden van de zelfstandige naamwoorden zijn der (mannelijk), die (vrouwelijk) en das (onzijdig). De lidwoorden moet je meeleren, maar er zijn ook handige regels die je kunt onthouden!

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bepaal het lidwoord:

Bruder
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 6 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

Mädchen
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 7 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

Klasse
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 8 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

Klassen
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 9 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

Restaurant
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 10 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

Freundschaft
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 11 - Quiz

EIN(E) / KEIN(E)
Die Regel
Het onbepaald lidwoord ein- en het woord kein- (geen) krijgen bij vrouwelijke woorden de uitgang -e. Het woord kein- krijgt deze uitgang ook in het meervoud.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Bepaal het lidwoord:

der Bruder
A
ein
B
eine

Slide 14 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

das Mädchen
A
ein
B
eine

Slide 15 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

die Klasse
A
ein
B
eine

Slide 16 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

die Klassen (mv.)
A
kein
B
keine

Slide 17 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

das Restaurant
A
ein
B
eine

Slide 18 - Quiz

Bepaal het lidwoord:

die Freundschaft
A
ein
B
eine

Slide 19 - Quiz

Die Regel
Ook de bezittelijke voornaamwoorden krijgen de uitgang -e bij vrouwelijke woorden én bij woorden in het meervoud.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

unser(e)
sein(e)/ihr(e)
ihr(e)/Ihr(e)
euer(e)
dein(e)
mijn
jouw
zijn/haar
ons
jullie
hun/uw
mein(e)

Slide 22 - Drag question

Die Regeln
  • Maak de stam (werkwoord - en)
  • Vervoeg volgens (fe)-e-st-t-en-t-en
  • Let op de uitzonderingen: stam op -d/-t en stam op -s/-ss/-z/-ß

Slide 23 - Slide

Het werkwoord in de tegenwoordige tijd
fe-e-st-t-en-t-en
Der Stamm
Werkwoord -en!
De stam van zwakke werkwoorden verandert nooit!

Slide 24 - Slide

schreiben
schreibt
schreiben
schreibt
schreibst
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
schreibe

Slide 25 - Drag question

Maak de zin af:

Was ___ du heute nach der Schule?
A
mache
B
machst
C
machen
D
macht

Slide 26 - Quiz

Maak de zin af:

Tom ___ mit Lisa.
A
rede
B
redt
C
redet
D
reden

Slide 27 - Quiz

Maak de zin af:

Mein Vater ___ Fußball.
A
liebe
B
liebst
C
lieben
D
liebt

Slide 28 - Quiz

Maak de zin af:

Ich ___ zusammen mit meinen Eltern.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnen
D
wohnt

Slide 29 - Quiz

Maak de zin af:

Ihr ___ zusammen mit euren Eltern.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnen
D
wohnt

Slide 30 - Quiz

Maak de zin af:

Herr Müller, ___ Sie Gitarre?
A
spiele
B
spielst
C
spielen
D
spielt

Slide 31 - Quiz

Maak de zin af:

Warum ___ du es zu tanzen?
A
hasse
B
hassst
C
hassen
D
hasst

Slide 32 - Quiz

Was hast du heute gelernt?

Slide 33 - Mind map

Was machen wir nächstes Mal?

Wiederholen
Wiederholen
Wiederholen

Slide 34 - Slide