Les_Schrijven

Deze les:
Rood:
1. Meedoen in Lessonup (eerste 15 minuten)
2. Elkaars opdracht beoordelen

Wit en Blauw:
1. Elkaar opdracht beoordelen
2. Meedoen in Lessonup (tweede 15 minuten)
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Deze les:
Rood:
1. Meedoen in Lessonup (eerste 15 minuten)
2. Elkaars opdracht beoordelen

Wit en Blauw:
1. Elkaar opdracht beoordelen
2. Meedoen in Lessonup (tweede 15 minuten)

Slide 1 - Slide

Planning

Slide 2 - Slide

Wit en blauw
  1. Stuur je oefenopdracht naar een medeleerling.
  2. Controleer de instructie van elkaar.
  3. Gebruik hierbij het beoordelingsformulier dat ik heb gemaild.
  4. Kun je met niemand ruilen? Kijk dan je eigen mail na.
  5. Blijf aanwezig in Teams. Over 15 minuutjes gaan jullie verder met de docent in Lessonup. Zet het geluid van je laptop even uit.

Slide 3 - Slide

Zakelijke e-mail
  • Net taalgebruik ('u')
  • Conventies

Slide 4 - Slide

Zakelijke e-mail - conventies
aan: k.bommel@stichtingkvk.nl
Onderwerp: Kapotte laptop

Geachte meneer Bommel,

inleiding + middenstuk + slot

Met vriendelijke groet,

Jolein Verschuren.

Slide 5 - Slide

Zakelijke e-mail - conventies
aan: k.bommel@stichtingkvk.nl
Onderwerp: Kapotte laptop

Geachte meneer Bommel,

inleiding + middenstuk + slot

Met vriendelijke groet,

Jolein Verschuren.

Slide 6 - Slide

1. Kloppen de conventies? Wat moet er verbeterd worden?

Slide 7 - Open question

2. Kloppen de conventies? Wat moet er verbeterd worden?

Slide 8 - Open question

3. Klopt de spelling? Wat moet er verbeterd worden?

Slide 9 - Open question

4. Wat is de juiste aanhef bij een zakelijke e-mail?
A
Beste Jo,
B
Geachte meneer Hoeben
C
Geachte meneer Hoeben,
D
Geachte Jo,

Slide 10 - Quiz

5. Wat is de juiste afsluiting van een zakelijke e-mail?
A
Vriendelijke groet,
B
Met vriendelijke groet,
C
Met vriendelijke groet
D
Groetjes

Slide 11 - Quiz

6. Wat zet je boven de e-mail?
A
Aan: Onderwerp:
B
Aan: Titel:
C
Van: Onderwerp:
D
CC: BCC:

Slide 12 - Quiz

7. Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst van een zakelijke e-mail?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

8. Wat zou een geschikt onderwerp zijn voor een zakelijke e-mail?
A
Laptop kaputtiii
B
Ik wil muh geld terug!
C
Kapot rotding
D
Melden kapotte laptop

Slide 14 - Quiz

9. Wat schrijf je met een hoofdletter?
A
Het eerste woord van de zin en namen
B
dieren
C
het eerste woord van de zin en voorwerpen
D
fruitsoorten en landen

Slide 15 - Quiz

10. Welk leesteken gebruik je aan het einde van een zin?
A
,
B
.
C
:
D
;

Slide 16 - Quiz

Opdracht
  1. Stuur je oefenopdracht naar een medeleerling.
  2. Controleer de oefenmail van elkaar.
  3. Gebruik hierbij het beoordelingsformulier dat ik heb gemaild.
  4. Kun je met niemand ruilen? Kijk dan je eigen mail na.
  5. Je mag Teams verlaten.

Slide 17 - Slide

Instructie
  1. Zet boven je instructie waar de instructie over gaat.
  2. Zet de benodigdheden erbij.
  3. Leg stap voor stap uit hoe je de handeling moet uitvoeren.
  4. Gebruik doe-woorden: 'maak', 'leg', 'pak', 'knip', 'was' etc.
  5. Gebruik voegwoorden/ signaalwoorden: 'ten eerste', 'vervolgens', 'daarna', 'dan', 'ten slotte' etc.

Slide 18 - Slide

Instructie - voorbeeld
Hoe verstuur je een e-mail?
Benodigdheden:
- Computer
- Outlook 2016
Instructie:
1. Klik ten eerste linksonder op de vierkantjes.
2. Klik vervolgens Outlook 2016 aan.
3. Druk dan op nieuw bericht.
4. Typ daarna de tekst in het tekstvak.

Klik ten slotte op verzenden.



Slide 19 - Slide

1. Wat zou je verbeteren in deze instructie?

Slide 20 - Open question

2. Wat zou je verbeteren aan deze instructie?

Slide 21 - Open question

3. Wat zou je verbeteren aan de werkwoordspelling en leestekens?

Slide 22 - Open question

4. Wat zijn voorbeelden van doe-woorden?
A
eerst, vervolgens, dan
B
pak, maak, sla
C
stap 1, stap 2, stap 3
D
Henk, Kees, Piet

Slide 23 - Quiz

5. Wat zijn voorbeelden van voegwoorden?
A
eerst, vervolgens, dan
B
pak, maak, sla
C
stap 1, stap 2, stap 3
D
Henk, Kees, Piet

Slide 24 - Quiz

6. Wat zet je helemaal bovenaan je instructie?
A
de datum
B
waar het over gaat
C
de benodigdheden
D
de maker

Slide 25 - Quiz

7. Wanneer gebruik je een hoofdletter?
A
fruitsoorten en dieren
B
aan het begin van een zin + namen
C
data + namen
D
aan het begin van een zin + dagen van de week

Slide 26 - Quiz

8. Waar of niet waar: in een instructie leg je in korte stappen uit hoe iemand een handeling moet uitvoeren.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

9. Klopt deze instructie?
Een broodje gezond maken

1. Smeer ten eerste boter op het broodje.
2. Snij vervolgens het broodje open.
3. Doe er dan wat kaas op.
4. Leg hier vervolgens plakjes komkommer op.
5. Snijd de komkommer in plakjes. 

Slide 28 - Slide

Klopt deze instructie?
A
Ja
B
Nee

Slide 29 - Quiz

10. Hoe kun je nagaan of je instructie klopt?

Slide 30 - Open question