This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat weet je nog van de passé composé?
Slide 1 - Open question
Slide 2 - Slide
Le passé composé
Het verschil tussen de présent en de passé composé
De présent is de tegenwoordige tijd: ik kijk je regarde
jij kijkt tu regardes
De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd:
ik heb gekeken j'ai regardé
jij hebt gekeken tu as regardé
Slide 3 - Slide
être en de passé composé
Gebruik je in het Nederlands zijn, dan gebruik je meestal être. Er zijn wel uitzonderingen zoals : ik ben geweest ( j'ai été) en ik ben begonnen ( j'ai commencé).
Slide 4 - Slide
ATTENTION!!!
Als je être gebruikt, komt er soms een extra -e en/of s achter het voltooid deelwoord.
Een extra E krijg je alleen als het woord vrouwelijk is
Een extra S krijg je als het om meervoud gaat.
Slide 5 - Slide
Je suis allé(e)
Tu es allé(e)
Il est allé ( mannelijk dus sws geen extra e)
elle est allée
nous sommes allé(e)s
Vous êtes allé(e)s
Ils sont allés
elles sont allées
Slide 6 - Slide
Hoe zeg ik : ik ben geweest?
A
j'ai étée
B
je suis été
C
Je suis commencé(e)
D
j'ai été
Slide 7 - Quiz
Wanneer gebruik je nou eigenlijk een extra e en wanneer een s?
Slide 8 - Open question
8. Vul de juiste vorm van de passé composé in. Tu ... (jouer) à la console souvent?
Slide 9 - Open question
Vul de juiste vorm in Vous ....... (aller) au coll1ège?
Slide 10 - Open question
Excercise
Ga nu aan de slag met opdracht 13 t/m 15+ maak een samenvatting van BRON C + I