neiuwsbegrip: de schat

  1. Werken met Taal Compleet
  2. LessonUp: woorden herhalen Nieuwsbegrip + filmpje met kijkvragen
  3. Praatplaat
  4. Tekst lezen + vragen maken

6.Beter Lezen
7. Diglin
8. Presentaties afmaken van Droomhuis 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

  1. Werken met Taal Compleet
  2. LessonUp: woorden herhalen Nieuwsbegrip + filmpje met kijkvragen
  3. Praatplaat
  4. Tekst lezen + vragen maken

6.Beter Lezen
7. Diglin
8. Presentaties afmaken van Droomhuis 

Slide 1 - Slide

de schat
opgraven

Slide 2 - Slide

de schatkaart
de schatzoeker

Slide 3 - Slide

de bom
de bommen
ontploffen

Slide 4 - Slide

waardevol
de diamant

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

de aanwijzing
verboden = mag niet

Slide 8 - Slide

druk
zelf houden

Slide 9 - Slide

een apparaat
de toestemming

Slide 10 - Slide

Stel je voor!
je voorstellen
de grond

Slide 11 - Slide


Slide 12 - Open question

Deze diamant is
A
waarde
B
waardeloos
C
waardevol
D
waardering

Slide 13 - Quiz

Ik woon...................
een café
A
in de buurt van
B
in de van buurt
C
van de buurt in
D
van de in buurt

Slide 14 - Quiz


A
de grond
B
de schat
C
het apparaat
D
de diamant

Slide 15 - Quiz


A
de ontploffing
B
de schat
C
opgraven
D
verboden

Slide 16 - Quiz


Slide 17 - Open question

schaatsen is hier ............

Slide 18 - Open question

Hij zoekt een..
A
gevolg
B
opgraven
C
ontploffen
D
aanwijzing

Slide 19 - Quiz


Slide 20 - Open question


Slide 21 - Open question

  1. tevreden
  2. sterk
  3. ijverig
  4. dom
  5. recht
  6. veel
  7. dezelfde
  8. glanzend
  9. vrolijk
  10. modern

slim
krom
dof
verschillende
weinig
ontevreden
zwak
bedroefd
ouderwets
lui

Slide 22 - Slide

ijverig, bedroefd, glanzend, verschillende, krom, tevreden, ouderwets
  1.  Dat heb je goed gedaan, ik ben ............................
  2. Mijn zilveren ketting is nieuw en ..........................................
  3. Die stoel is van vroeger en dus................................
  4. Die streep is niet recht maar ..........................................
  5. Een ander woord voor verdrietig is ...............................
  6. Die jongen leert elke avond wel twee uur, hij is ..........................
  7. Jouw sokken zijn niet hetzelfde maar .........................

Slide 23 - Slide