Domein I

Domein I
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 17 slides, with text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Domein I

Slide 1 - Slide

Conjunctuur indicatoren
Conjunctuur = vraag naar producten

Indicatoren zoals het BBP, Export, investeringen en consumptie geven aan of het goed of slecht gaat met de conjunctuur.

Voorbeeld: Als er veel export is, stijgt de productie, dus de vraag. Dus goed voor de conjunctuur.

Slide 2 - Slide

Vertrouwen
Consumentenvertrouwen: Als mensen goed inkomen hebben of het gaat economisch goed, is er veel vertrouwen 

Gevolg: consumptie zal hoog zijn --> Goed voor de conjunctuur

Hetzelfde geldt voor producentenvertrouwen

Slide 3 - Slide

Werkloosheid
Is de werkloosheid hoog? Dit zie je tijdens laagconjunctuur. Een indicator die iets zegt over de groei van de economie. 

Werkloosheid en werkgelegenheid zeggen dus iets over hoe het gaat met de conjunctuur

Slide 4 - Slide

Conjunctuur
Groei boven trend: hoogconjunctuur. Gaat goed met de economie, dus productie is hoog.

Onder trend: economisch slecht = Laagconjunctuur

Slide 5 - Slide

Recessie/Depressie
2 kwartalen (half jaar) negatieve groei: Recessie

3 kwartalen negatieve groei, met prijsdalingen --> Depressie
Door deflatie wachten mensen met kopen --> Productie daalt alleen maar meer, slecht voor economie. 

Slide 6 - Slide

Hoogconjunctuur en inflatie
In hoogconjunctuur is de vraag hoog --> Productie stijgt --> Prijzen stijgen. 

Werkloosheid daalt daardoor, vraag naar arbeid is hoog --> Inkomen stijgt. 


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Overheidsbegroting
Uitgaven - inkomsten = Tekort of overschot overheid

In laagconjunctuur zijn er veel mensen werkloos:
Inkomsten overheid: dalen, mensen kopen minder, minder btw en minder loonbelasting
Uitgaven stijgen --> Meer uitkeringen betalen

Slide 9 - Slide

2 automatische stabilisatoren
Stel: economisch gaat het slecht. Dan zorgen uitkeringen en het belastingstelsel er voor dat het niet super slecht gaat.

Uitkeringen --> mensen hebben tóch nog inkomen. Blijven iets besteden, waardoor de vraag niet helemaal wegvalt.
Progressief belastingstelsel --> Mensen hebben laag inkomen, betalen ook minder belasting, kunnen dus blijven besteden

Slide 10 - Slide

Anticyclisch overheidsbeleid

Laagconjunctuur: Overheid probeert de laagconjunctuur te verminderen --> Zorgen dat het beter gaat. 

DUS: Belasting omlaag (mensen gaan meer kopen)
óf zelf overheidsuitgaven omhoog (Productie stijgt direct)

Slide 11 - Slide

Anticyclisch overheidsbeleid

Hoogconjunctuur: Overheid probeert de hoogconjunctuur te verminderen --> Zorgen dat het iets minder goed gaat. 

DUS: Belasting omhoog (mensen gaan minder kopen)
óf zelf overheidsuitgaven omlaag (Productie daalt direct)

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Stel: Overheid investeert
Daardoor komt er meer vraag, dus hogere prijzen, dus inflatie

Werkloosheid: Daalt natuurlijk

Inkomen stijgt daardoor ook --> Meer vraag naar arbeid 

Slide 14 - Slide

Bank: Rente instrument
Als er deflatie is, stellen mensen hun aankopen uit. WILLEN WE NIET!!!

Dus wat doet de bank? Rente omlaag! Zo sparen mensen minder, lenen ze meer --> Vraag stijgt --> Prijzen gaan omhoog

Deflatie verdwijnt

Slide 15 - Slide

Inflatie is te hoog (15%)

Dan ga je zien dat de bank de rente omhoog doet:

Mensen sparen meer --> Vraag daalt --> Inflatie daalt 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video