Modal Verbs


Modal Verbs
kunnen, moeten en mogen
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson


Modal Verbs
kunnen, moeten en mogen

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Lesdoel:
Ik kan de verschillende modals herkennen en kan de juiste toepassen in een opdracht.




Slide 2 - Slide

Which Modal Verbs
(kunnen, moeten, mogen)
do you already know?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Video

Welke modals zijn er?
1. can, could & be able to

2. should, have to, must, ought to

3. may, might, be allowed to

Slide 5 - Slide

Can, could, to be able to, to be allowed to
  • Can: kunnen, mogen
  • Could: zou kunnen, zou mogen, verleden tijd van can
  • To be able to: kunnen, in staat zijn om - kan in alle tijden gebruikt worden
  • To be allowed to: mogen, kan in alle tijden gebruikt worden (toestemming krijgen) 

Slide 6 - Slide

I ___ swim very well.
A
can
B
am able to
C
be able to

Slide 7 - Quiz

She ___ do the impossible.
A
is able to
B
am able to
C
are able to
D
be able to

Slide 8 - Quiz

I ___ come to your party tonight.
A
can
B
am able to
C
is able to
D
are able to

Slide 9 - Quiz

He ___ do that yesterday.
A
was not able to
B
were not able to
C
could not able to

Slide 10 - Quiz

Must, have to, should
1. Should (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Je geeft advies of raadt iets af.
2. must (not) + hele werkwoord iets moet of is noodzakelijk maar vaak formeel. het wordt vaak gebruikt bij regels, wetten of bevelen. 
3. has to / have to + hele werkwoord : geeft aan dat het noodzakelijk is maar vaak informeel. Jet moet iet doen van je ouders bijvoorbeeld of school. 
4. don't have to / doesn't have to + hele werkwoord iets hoeft niet, het is geen verplichting.

Slide 11 - Slide

I think you ___ study a lot for tests.
A
should
B
have to

Slide 12 - Quiz

You ___ do your homework or you'll get a punishment.
A
must
B
have to
C
should

Slide 13 - Quiz

There are plenty tomatoes in the fridge, you.... buy any.
A
must not
B
should not
C
don't have to

Slide 14 - Quiz

It's a hospital. You ... smoke.
A
must not
B
don't have to
C
should not

Slide 15 - Quiz

May vs might
1. may / might + hele werkwoord om toestemming te vragen of zeggen dat iets niet is toegestaan. 'may' is mogen en 'might' is zou mogen.

2. May / Might + Hele werkwoord kunnen ook gebruikt worden om te zeggen dat iets mogelijk gaat gebeuren. Hierbij is might minder waarschijnlijk of hypotetisch

Slide 16 - Slide

be allowed to
1. be allowed to + hele werkwoord om te zeggen dat iets (niet) is toegestaan volgens de regels.

Slide 17 - Slide

... I ask you a question sir?
A
may
B
might
C
am I allowed to

Slide 18 - Quiz

.... you smoke in the school?
A
may
B
might
C
are you allowed to

Slide 19 - Quiz

you ... (not) drive faster than 30km/h.
A
may not
B
might not
C
are not allowed to

Slide 20 - Quiz

Exercise
Choose between:
must (not) / have to / has to / do not have to / does not have to

Type only the modals

Slide 21 - Slide

Sam __ wear a uniform at school.

Slide 22 - Open question

You __ go to the supermarket. I'll do it.

Slide 23 - Open question

You __ swim in this part of the river. It is very dangerous.

Slide 24 - Open question

Exercise
Rewrite the sentence using the given words

Slide 25 - Slide

You are not allowed to talk during the test. (must not)

Slide 26 - Open question

It isn't necessary to bring food. (do not have to)

Slide 27 - Open question

I am obliged to finish this letter before midday. (have to)

Slide 28 - Open question

Ik kan de verschillende modals herkennen en kan de juiste toepassen in een opdracht.
Yes, easy, peasy, lemon squeezy.
een beetje, ik moet nog wel even goed de studybox doornemen
HELP! ik snap het echt niet. wil opdrachten boek samen maken

Slide 29 - Poll

Do ex. 
3,4,5,6 lesson 5 unit 3
done:
work on task


Slide 30 - Slide