Veilig op Stage hoofdstuk 1t/m 6 toets

Herhaling
H 1 t/m 5
Veilig op Stage
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Veilig op StagePraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling
H 1 t/m 5
Veilig op Stage

Slide 1 - Slide

Wat betekent 'risico'?
A
De kans dat er iets misgaat
B
Dat je veilig werkt
C
Opletten op gevaren
D
Een ongeluk voorkomen

Slide 2 - Quiz

Wat betekent 'welzijn'?
A
Veiligheid
B
Gezondheid
C
Je prettig voelen op je werk
D
Dat je teveel uren werkt

Slide 3 - Quiz

Een voorbeeld van 'preventie' is:
A
Een bordje plaatsen als de vloer nat is
B
Géén PBM's dragen als dit verplicht is
C
Je gereedschap laten rondslingeren
D
Niet opletten of er gevaar inde buurt is.

Slide 4 - Quiz

Verf op waterbasis gebruiken is een voorbeeld van:
A
Een maatregel aan de bron
B
PBM's gebruiken
C
Milieugevaarlijke stoffen gebruiken

Slide 5 - Quiz

Een ander woord voor ongeval is ongeluk
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van 'schade'?
A
Een gebroken arm
B
Een bloedneus
C
Een kapot kopje
D
Een hersenschudding

Slide 7 - Quiz

Wat hoef je NIET door te geven als je 112 belt?
A
Hoeveel slachtoffers er zijn
B
Hoe oud jij bent
C
De plaats van het ongeval
D
Welke verwondingen het slachtoffer heeft

Slide 8 - Quiz

Wat betekent de afkorting 'BHV'?
A
Bedrijfs Hulp Verzorger
B
Bedrijfs Hulp Verlener
C
Bouw Hulp Vereniging
D
Bouw Hulp Verlening

Slide 9 - Quiz

De 'slow whoop' is....
A
een helm
B
een verzamelplaats
C
het hoofd van de BHV
D
het alarm

Slide 10 - Quiz

Je moet zelf je PBM's betalen
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Wanneer ben je VERPLICHT om je gehoor te beschermen?
A
Tussen de 65 en 70 decibel
B
Tussen de 70 en 75 decibel
C
Tussen de 75 en 85 decibel
D
Boven de 85 decibel

Slide 12 - Quiz

Wat zie je hier?
A
Oorkappen
B
Otoplastieken
C
Pluggen
D
Watten

Slide 13 - Quiz

Waar gaat de V&G wetgeving over?
A
Veiligheid, Gezondheid en Welzijn
B
Veiligheid, Geweld en Werk
C
Verantwoordelijkheid en Gezondheid
D
Veiligheid, Gezondheid en werk

Slide 14 - Quiz

Waar gaan de HACCP- regels over?
A
Veiligheid op school
B
Veiligheid op het werk
C
Veiligheid in de horeca
D
Veiligheid thuis

Slide 15 - Quiz

Waarvoor is de blauwe snijplank bedoeld?
A
Vlees
B
Groente
C
Brood
D
Vis

Slide 16 - Quiz

Vanaf welke leeftijd mag je achter de kassa werken?
A
15
B
16
C
17
D
18

Slide 17 - Quiz

Wat is een ander woord voor 'arbeidsinspectie'?
A
Werktoezicht
B
Werkpolitie
C
Werkonderzoeker
D
Werkbegeleider

Slide 18 - Quiz

Je ziet je op het plaatje het CE- keurmerk.
Dit betekent:
A
Dat een product onveilig is
B
Dat een product in heel de wereld verkocht mag worden
C
Dat een product aan de regels voldoet
D
Dat kinderen onder de 2 jaar het niet mogen gebruiken

Slide 19 - Quiz

Vanaf wanneer spreken we over 'werken op hoogte'?
A
Als je meer dan 1 meter naar beneden kunt vallen
B
Als je meer dan 1,5 meter naar beneden kunt vallen
C
Als je meer dan 2 meter naar beneden kunt vallen
D
Als je meer dan 2,5 meter naar beneden kunt vallen

Slide 20 - Quiz

Met hoeveel lichaamsdelen moet je contact hebben met de ladder? staat?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quiz

Als je een hek op een steiger plaatst moet dat hek bestaan uit:
A
Hoofdleuning, tussenleuning en plint
B
Een hoge leuning, middenleuning en onderleuning
C
2 Leuningen

Slide 22 - Quiz

Hoe weet je of je de ladder op 75 graden hebt staan?
A
Als je niet wiebelt
B
Als je er onderdoor kunt lopen
C
rechte armen en voeten tegen onderkant
D
Als de ladder niet wegglijdt

Slide 23 - Quiz

Wanneer zet je dit bordje neer?
A
Als de vloer glad is
B
Als er een gat in de vloer zit
C
Als je met een ladder aan het werk bent
D
Als je rennend werk doet

Slide 24 - Quiz

Hoe noem je de spullen die voor op de heftruck liggen?
A
De last
B
De voorraad
C
De verpakking
D
De bak

Slide 25 - Quiz

Waarom mag je de heftruck niet te zwaar beladen?
A
Dan kun je niet meer rijden
B
Dan zou de heftruck voorover kunnen kantelen
C
Dan zie je niks meer voor je
D
Dan kan er geen passagier meer meerijden

Slide 26 - Quiz

Wat betekent dit bord?
A
Voetgangers worden gewaarschuwd voor heftrucks
B
De heftruck mag hier 15 km per uur
C
Hier mogen geen heftrucks rijden
D
Je mag maar met één persoon op deze heftruck

Slide 27 - Quiz

Je moet de last zo dicht mogelijk bij je lichaam tillen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Wat kan er gebeuren als je verkeerd tilt?
A
Je kunt niet goed zien waar je loopt
B
Je kunt last krijgen van je rug
C
Je laat de spullen sneller vallen
D
Je kan sneller lopen

Slide 29 - Quiz

Hoe kun je een grote en zware metalen plaat makkelijker tillen?
A
Met een zuignap
B
Met een magneet
C
Met een tang
D
Met een steekwagen

Slide 30 - Quiz

Wat zie je op de foto?
A
Een winkelwagen
B
Een kruiwagen
C
Een steekwagen
D
Een tilwagen

Slide 31 - Quiz

Wat zie je op de foto?
A
Een heftruck
B
Een steekwagen
C
Een wandelwagen
D
Een palletwagen

Slide 32 - Quiz