Opdrachten grammatica

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Wiederholung ein- kein

Aufgabe 1

Kies de juiste vorm van ein of van kein. (meerkeuze)

(een) Ich habe ___ Katze (v).

1. ein
2. eine
3. kein
4. keine

(geen) ____ Teller (m) ist zu groß für das kleine Gericht.

1. ein
2. eine
3. kein
4. keine

Wie haben (geen) ____ Münzen (mv) mehr.

1. ein
2. eine
3. kein
4. keine

(een) Hast du ____ Glas (o) wasser für mich?

1. ein
2. eine
3. kein
4. keine

Hast du (geen) _____ Freundin, die dir dabei helfen kann?

1. ein
2. eine
3. kein
4. keine

Wiederholung bez. vnw.

Aufgabe 2

Sleep de bezittelijke voornaamwoorden naar de juiste vertaling.

mijn
jouw
zijn
haar
onze
jullie
hun
uw

dein-

Ihr-

unser-

euer/ eure

mein-

ihr-

ihr-

sein-

Wiederholung ein- kein + bez. vnw.

Aufgabe 2

Vul de juiste vorm van ein- of kein of het bezittelijk voornaamwoord in.

(een) _____ Salat (m) bitte!

(geen) In den Sommerferien haben wir ____ Schule (v)

(zijn) ____ Gericht (o) schmeckt mir am besten!

(jullie) Habt ihr ____ Bücher dabei?

(haar) ____ Unterricht (m) war langweilig.

(ons) Haben Sie ____ Haustier (o) schon gesehen?

(mijn) ____ Freund hat heute Geburtstag.

Wiederholung Verben

Wiederholung persoonlijk voornaamwoord.

Sleep het persoonlijk voornaamwoord naar de vertaling.

ik
jij
hij/ zij/ het
wij
jullie
zij/ u

wir

er/ sie/ es

ich

sie/ Sie

du

ihr

Wiederholung Verben

Sleep de juiste uitgangen naar het persoonlijk voornaamwoord.

ich
du
er/ sie/ es
wir
ihr
sie/ Sie

stam + t

stam + t

stam + en

stam + en

stam + st

stam + e

Wiederholung Verben

Sleep de juiste uitgangen naar het persoonlijk voornaamwoord.

Stam eindigt op een sis-klank

ich
du
er/ sie/ es
wir
ihr
sie/ Sie

stam + t

stam + t

stam + t

stam + en

stam + en

stam + e

Wiederholung Verben

Sleep de juiste uitgangen naar het persoonlijk voornaamwoord.

Stam eindigt op een -d of -t

ich
du
er/ sie/ es
wir
ihr
sie/ Sie

stam + et

stam + et

stam + est

stam + e

stam + en

stam + en

Wiederholung Verben

Vul de juiste vorm van de tegenwoordige tijd in.

(wohnen) Welche Tiere ___ im Insektenhotel?

(reden) Ihr ___ immer so laut.

(reiten) Du ___ seit 2 Jahre Pferd?

(machen) Herr Thomsen, Sie ___ das sehr gut!

(lesen) Welches Buch ___ ihr gerade?

Wiederholung Verben

Kies de juiste vorm van het voltooid deelwoord.

machen

1. macht
2. gemacht
3. gemachet

reden

1. redt
2. geredt
3. geredet
4. gered

fotografieren

1. fotografiert
2. gefotografiert
3. gefotografieret

verstecken

1. versteckt
2. geversteckt
3. geverstecket

Grammatik Lernen

Stap 1:

Bekijk de regel. (2 a 3 minuten)

Stap 2:

Probeer de regel op te schrijven.

Stap 3:

Verbeter wat je hebt opgeschreven en vul aan.

Stap 4:

Herhalen

Stap 5:

Heb je dit allemaal geleerd? Ga dan opdrachten maken.

Extra oefenen?

Wiederholung 5 (boek A) blz. 190 t/m 193

Wiederholung 6 (boek B) blz. 154