Present simple, present continuous, future

 Future tenses
Hoe zeg je dat het nog gaat gebeuren.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

 Future tenses
Hoe zeg je dat het nog gaat gebeuren.

Slide 1 - Slide

Lesdoel

Het kunnen toepassen van de future in een Engelse zin.


Slide 2 - Slide

Future

Toekomst.

Er zijn vier verschillende manieren om de toekomst  aan te geven in het Engels:
1. Present continuous
2. To be going to
3. Shall/Will
4. Present simple

Slide 3 - Slide

Future > 1 present continuous

Gebruik: om te praten over afspraken in de toekomst waarvan de tijd/plaats al vaststaat.

Vorm:

am/are/is (vorm van to be) + (werkwoord + ing)


He is leaving for New Zealand tomorrow.
I'm meeting Susan at the train station.

Slide 4 - Slide

Future > 2 to be going to

Gebruik:
- als iemand iets in de toekomst (niet) van plan is
- een voorspelling doen waarvoor WEL bewijs hebt.


Vorm:
am/are/is (vorm van to be) + going to + hele werkwoord

Slide 5 - Slide

Future > 2 to be going to

Examples:


Look! He is going to fall off his bike!
Look at those dark clouds. It is going to rain. 
I am not going to hike tomorrow. I am too tired to hike.

Slide 6 - Slide

Future > 3 shall/will
Gebruik:
- om iets aan te bieden
- bij beloftes
- bij aankondigingen
- bij besluiten
- voorspellingen doen waarvoor je GEEN bewijs hebt.

Slide 7 - Slide

Future > 3 shall/will

Vorm:

Bij vragen waar je I en We gebruikt, moet je shall gebruiken.
Shall we go by taxi?

In alle andere vragen gebruik je will
Will they buy a new house?

Slide 8 - Slide

Future > 3 Shall/will

In een bevestigende of ontkennende zin gebruik je alleen will.

Daarna volgt het hele werkwoord.
I will come to your party. I promise.


In ontkenningen voeg je not toe aan will.
will + not = won't
He won't come to school as he is ill.


Slide 9 - Slide

Future > 4 present simple
Gebruik: als er sprake is van een vast schema, zoals aankomst- en vertrektijden, openings- en sluitingstijden, begin- en eindtijden.

Vorm:
1. hele werkwoord bij I, you, we, you, they
2. ww + s bij he, she, it.

Slide 10 - Slide

Future > 4 present simple
Examples:
The train leaves at 4 pm from platform 5A.
Our school closes at 5 pm every day.
The show starts in ten minutes.
When does the match begin?

Slide 11 - Slide

The train ____ at 11:45.
A
leaves
B
is leaving
C
is going to leave
D
will leave

Slide 12 - Quiz

Look! Those girls ____ that busy highway.
A
cross
B
will cross
C
are crossing
D
are going to cross

Slide 13 - Quiz

Sharon ____ her birthday next Saturday at 2 pm.
A
celebrates
B
is celebrating
C
will celebrate
D
is going to celebrate

Slide 14 - Quiz

He sometimes ____ the bus to school.
A
takes
B
is taking
C
is going to take
D
will take

Slide 15 - Quiz

Wat ging goed met het oefenen?

Slide 16 - Open question

Welk onderwerp vereist extra aandacht?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Link

Slide 19 - Link