Week 41 Nederlands 1HM H.4 spelling

Nederlands 1HM week 41
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands 1HM week 41

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 3 - Slide

Welkom bij Nederlands




Succes deze week met je taak voor Nederlands!
 
Groetjes, juf

Slide 4 - Slide

Week 41  - 5 oktober t/m
9 oktober 2020
  • Agenda: weektaak. Inleveren dinsdag 13 oktober
  • Maken opdrachten spelling hoofdstuk 4: voltooid deelwoord. 
  • Maken opdrachten spelling hoofdstuk 5: de verleden tijd van zwakke werkwoorden 
  • Maken opdrachten spelling hoofdstuk 6: de verleden tijd van sterke werkwoorden 
  • Woensdag 14 oktober: proefwerk spelling 
  • 1 t/m 6 en schrijven hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2.

Slide 5 - Slide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 6 - Slide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
Deze week leer je:

  • hoe je voltooide deelwoorden goed moet spellen.
  • hoe je de verleden tijd van zwakke werkwoorden goed moet spellen.
  • hoe je de verleden tijd van sterke werkwoorden goed moet spellen.

Slide 8 - Slide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we geoefend met de tegenwoordige tijd van de persoonsvorm.

Slide 9 - Slide

Nakijken weektaak
Controleer zelf je weektaak. 

De antwoorden staan aan het eind van de les.

Slide 10 - Slide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 11 - Slide

Voltooid deelwoord (bladzijde 110)
Het voltooid deelwoord (vd) is een van de vormen van het werkwoord. Als het voltooid deelwoord in het werkwoordelijk gezegde voorkomt, staat er altijd een vorm bij van hebben, zijn of worden. Bijvoorbeeld:

Ik heb in de vakantie gewerkt.
Mijn zus is vertrokken.
De brug wordt hersteld.
De onderstreepte woorden zijn voltooide deelwoorden.

Slide 12 - Slide

Voltooid deelwoord (bladzijde 110)
Zo schrijf je het voltooid deelwoord

• Sommige werkwoorden hebben een voltooid deelwoord dat op -en eindigt:
(zij heeft) gegeten, (ik ben) gevallen, (wij werden) gekozen.
• Andere werkwoorden hebben een voltooid deelwoord dat op -d of -t eindigt.
Gebruik de verlengproef om de laatste letter te vinden: Ik heb het verdien…. Je hoort verdiende, dus je schrijft verdiend.
• Als je niet goed kunt horen welke letter je moet schrijven of als je zeker wilt weten wat de laatste letter moet zijn, gebruik je ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. Je schrijft een -t als de laatste letter voor de uitgang -en van een werkwoord een medeklinker uit ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p is. Anders schrijf je een -d.



– De brandweer heeft het vuur geblus…. De s van blussen zit in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p, dus je schrijft: geblust.

– Waar wordt het rioolwater geloos…? De z van lozen zit niet in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p, dus je schrijft: geloosd.

Slide 13 - Slide

Voltooid deelwoord (bladzijde 110)
Voorbeelden:

– De brandweer heeft het vuur geblus…. De s van blussen zit in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p, dus je schrijft: geblust.

– Waar wordt het rioolwater geloos…? De z van lozen zit niet in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p, dus je schrijft: geloosd.

Slide 14 - Slide

Verleden tijd van sterke werkwoorden (bladzijde 136)
Er zijn werkwoorden waarbij in de verleden tijd de klank verandert:

drinken → dronk, dronken; rijden → reed, reden; geven → gaf, gaven.

Dit worden sterke werkwoorden genoemd. Hoe je ze schrijft, leer je in hoofdstuk 6. Bij de meeste werkwoorden verandert de klank niet. Dat zijn zwakke werkwoorden.

Slide 15 - Slide

Verleden tijd van zwakke werkwoorden (bladzijde 136)
Zo schrijf je de persoonsvorm in de verleden tijd (zwak)

enkelvoud: ik-vorm + -de of -te
meervoud: ik-vorm + -den of -ten

Om te weten of je -te(n) of -de(n) moet schrijven, gebruik je ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p. Je schrijft -te(n) als de laatste letter voor de uitgang -en van een werkwoord een medeklinker uit ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p is. Anders schrijf je -de(n).

Slide 16 - Slide

Verleden tijd van zwakke werkwoorden (bladzijde 136)
printen → ik printte; blaffen → de hond blafte; dansen → wij dansten;

landen → het vliegtuig landde; klagen → jullie klaagden; horen → wij hoorden.

Bekijk ook het schema werkwoordspelling op bladzijde 236

Slide 17 - Slide

Verleden tijd van sterke werkwoorden (bladzijde 162)
De klank verandert in de verleden tijd.

Loop => liep
ziet => zag

Slide 18 - Slide

Nieuw Nederlands online
  • We bekijken samen de filmpjes in de les

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Weektaak spelling en schrijven

Basis spelling H. 4
Opdracht 1 t/m 5  
bladzijde 111.

Basis spelling H. 5
Opdracht 1 t/m 3
bladzijde 136/137









Basis spelling H. 6
Opdracht 1 t/m 3
bladzijde 162/163

Slide 21 - Slide

Inleveren huiswerk

Slide 22 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 23 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 24 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 25 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 26 - Open question

Inleveren huiswerk

Slide 27 - Open question

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • hoe je het voltooid deelwoord moet spellen?
  • hoe je de verleden tijd van zwakke werkwoorden goed moet spellen.
  • hoe je de verleden tijd van sterke werkwoorden goed moet spellen.

Slide 28 - Slide

Nakijken weektaak
Aan het eind van de lesweek kijken we samen naar je weektaak.

De week daarna controleer je je zelf je gemaakte oefeningen.

Slide 29 - Slide

Nakijken
Opdrachten weektaak 

Slide 30 - Slide

Weektaak spelling en schrijven

Basis spelling
Opdracht 1 t/m 3 en 5  
bladzijde 85.

Basis schrijven
Opdracht 2  
bladzijde 45




Extra oefenen
De Brug
Opdracht 8 en 9 
 bladzijde 233/234

Uitdaging
Opdracht 4 
 bladzijde 85



Slide 31 - Slide

Opdracht 1 bladzijde 85


hele werkwoord                       ik-vorm                                  hij/zij/het
werken                                         werk                                        werkt
verbazen                                     verbaast                                verbaast
stoppen                                       stop                                          stopt
worden                                         word                                        wordt
verven                                           verf                                           verft


Slide 32 - Slide

Opdracht 2 bladzijde 85


1 ik nodig uit
2 ik stel aan
3 ik nies
4 ik val mee
5 ik was
6 ik doe mee

Slide 33 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 85


1 Mijn zus surft de hele avond rond op internet.
2 Vind jij het heel erg dat Hanne niet op jouw appjes reageert?
3 Een gazelle graast gemiddeld achttien uren per dag.
4 Joop verbaast zich over de onverschillige houding van zijn vriend, als hij een slecht cijfer voor Nederlands krijgt.
5 Fietst jouw broertje alleen in het donker naar huis?
6 Het spel van Ajax moet nog heel wat verbeteren.

Slide 34 - Slide

Opdracht 5 bladzijde 85


1 Onze buurjongens zijn fanatiek als het om graffiti gaat.
2 De circusartiest had een keyboard bij zich als surprise.
3 Het jongetje met de teddybeer had een pyjama aan waarop allemaal smileys waren afgedrukt.
4 Overigens verkoopt de cadeauwinkel het liefst souvenirs en
feestartikelen.
5 In januari kookte de sympathieke kok een exotisch diner.
6 Tijdens de spannende volleybalwedstrijd zaten circa twintig jongens op de tribune.


Slide 35 - Slide

Opdracht 4 bladzijde 85 (uitdaging)


De Deense hoofdstad Kopenhagen wordt maandag 9 november overspoeld door tientallen kerstmannen die vrolijk naar de mensen zwaaien.
De kerstmannen komen bijeen om over hun ‘vak’ te praten. Ze hebben allerlei cadeaus bij zich, zoals lampionnen, kerststerren, kaarsen en kandelaars.
Tijdens het ludieke evenement wordt ook gepraat over praktische zaken. De kerstmannen gaan bijvoorbeeld minder koekjes eten, omdat de schoorstenen waardoor ze naar binnenkomen, smaller zijn geworden.
Het congres duurt drie dagen.

Slide 36 - Slide

De Brug - opdracht 8 bladzijde 233
1 herkent ev
2 klimmen mv
3 klagen mv
4 spartelt ev
5 staat ev
6 bakt ev

Slide 37 - Slide

De Brug - opdracht 9 bladzijde 233
1 Ellen en een jongen lopen de lift van hun flatgebouw in.
2 De lift staat met een schok stil tussen twee verdiepingen.
3 Gelukkig heeft Ellen haar mobieltje bij zich.
4 Ze blijft (evt. blijven) rustig op hulp wachten.
5 De jongen leest zenuwachtig de voorschriften aan de wand.
6 Na een half uur bevrijdt de brandweer hen.

Slide 38 - Slide

De Brug - opdracht 9 bladzijde 233
1 Ellen en een jongen lopen de lift van hun flatgebouw in.
2 De lift staat met een schok stil tussen twee verdiepingen.
3 Gelukkig heeft Ellen haar mobieltje bij zich.
4 Ze blijft (evt. blijven) rustig op hulp wachten.
5 De jongen leest zenuwachtig de voorschriften aan de wand.
6 Na een half uur bevrijdt de brandweer hen.

Slide 39 - Slide

Schrijven opdracht 2 bladzijde 45
1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Wie? jijzelf
Wat? mag mee in de helikopter van 5 mei-optredens
Waar? in vijf steden door het hele land
Wanneer? op 5 mei
Waarom? je bent ontdekt als zangeres en hebt daarom een uitnodiging gekregen
Hoe? met de helikopter naar vijf verschillende steden om op te treden, samen met enkele andere artiesten.
2 Eigen antwoord.
3 Eigen antwoord.
4 Eigen antwoord.

Slide 40 - Slide

Weektaak 41 afgerond

Slide 41 - Slide