LAATSTE LES VOOR TOETS

taalschat en leesvaardigheid
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

taalschat en leesvaardigheid

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
Lesuur 1:
- De laatste dingen voor de toets bespreken;
- Zelfstandig leren.

Lesuur 2:
De toets.

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid
Inleiding: vaak 1e alinea, een inleiding op het onderwerp. Vaak door een voorbeeld.
Kernzin: belangrijkste zin. Vaak de 1e zin, maar ook de laatste!! 
Citeren: " ........ '' (regel ...)

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden
* Naar één woord
* Naar een groepje woorden
* Naar een hele zin.
Mijn oma houdt van bloemen. Ze koopt ze elke dag.
Mijn buren maken elke dag veel ruzie. Dit zorgt voor overlast.
Als je de komende dagen toch weer pijn krijgt, moet je het direct zeggen.

Slide 4 - Slide

Subjectief en objectief
Subjectief: MENING
Objectief: FEITELIJK

Objectief: vaak het geval in kranten.
Artikelen zijn vaak subjectief én objectief. Er worden feiten weergegeven, maar de eigen mening van de schrijver schemert ook door.

Slide 5 - Slide

Tekstdoelen

Informeren: krantenbericht / artikel
Overtuigen: de schrijver wil dat jij net zo denkt als hij/zij
Overhalen: je moet in actie komen (vaak iets kopen)
Amuseren/vermaken: strips/boeken

Slide 6 - Slide

Taalschat 
catastrofe  religie       mythe      inspireren     expert
geroutineerd     ongelimiteerd      animo     unaniem      humaan 
procedure             catastrofe       standaard   drop-outs
alternatieven   cruciaal   architect    archeoloog
fysiek    mentaal    fenomeen   functioneren
hypothese    accessoire

Slide 7 - Slide

1. misdadige aanval - laagje afgezet vuil - ernstige benadeling = ...........

2. cirkelvormig voorwerp - strijdperk - kring - rondweg = ...........

3. geest - waanvoorstelling - (magere) onuitstaanbare (jonge) vrouw = ......

4. fijnmaken - draaien (van een molen) - piekeren - in de war zijn = .........

Slide 8 - Slide

5. van takken losmaken - ontdoen van veren - geld afpakken - trekken/peuteren = ...

6. telefonisch verbinden - het met iets eens zijn - lid worden = ........

7. stevig gemaakt - veel van een bepaalde stof bevattend - vol spierkracht - overdreven - met klinkerverandering = .......

Slide 9 - Slide

Spreekwoorden/uitdrukkingen
1. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.
2. Dat gaat me aan het hart.
3. Dat was een pak van mijn hart.
4. Het hart hoog dragen.
5. Met bloedend hart.

6. Iemand op het hart trappen.
7. Het hart op de mond hebben.
8. Zijn hart ophalen aan iets.
9. Een klein hartje hebben.
10. Iemand iets op het hart drukken.

Slide 10 - Slide

Zelfstandig 
en stil
leren

Slide 11 - Slide