januari 2017

de griep 
een virus 
1 / 45
next
Slide 1: Slide
WereldoriëntatieMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

de griep 
een virus 

Slide 1 - Slide

rillen-bibberen
zweten

Slide 2 - Slide

inademen
de pijnstillers

Slide 3 - Slide

de snot
hoesten

Slide 4 - Slide

niezen
besmettelijk

Slide 5 - Slide

de epidemie
het lijf - het lichaam

Slide 6 - Slide

zeer doen
de prik

Slide 7 - Slide

Goedemorgen mevrouw.
  
 Wat kan ik voor u doen? 
 

Heeft u ook koorts?

U krijgt van mij een drankje.

Sterkte ermee!


Goedemorgen dokter.              
 
 Ik hoest de hele dag.
Nee, dat niet                      
                                   

Dank u wel                           
                                                          
                                                              

.
Nee, dat niet.
U krijgt van mij een drankje.
U krijgt van mij een drankje.
Dank u wel.
Dank u wel.
Sterkte ermee!
Sterkte ermee!

Slide 8 - Slide

doel
1. woorden oefenen van thema griep
2. zelf voorbeeldzinnen maken
3. leestekst:
a. eerst luisteren en woorden invullen die missen
b. samen lezen en in tweetallen lezen 


Slide 9 - Slide

Maryam
Mushataba
Neba
Kinan
Yaman
Rick
Tarek
zelf computer Disk 

 
Diar
Shamma
Shahed
Ataktli
Ayam
Noman

lezen nieuwsbegrip AA 
 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

woorden van Quizlet
  1. samen klassikaal doornemen en bespreken
  2. spel klassikaal 
  3. oefening op papier
  4. voorbeeldzinnen zelf maken en bespreken 

Slide 12 - Slide

besteden
de behoefte
interesse
hangen op straat
genieten
saai
behoorlijk
duidelijk

wat je nodig heb
wat je interesseert
erg leuk vinden
heel erg/ heel veel
staan en kletsen met elkaar op straat

niet interessant
gebruiken
goed te begrijpen

Slide 13 - Slide

Leestekst griep
samen bespreken

leestekst B in tweetallen lezen 
opdrachten maken



 

Slide 14 - Slide

leestekst C:
Maryam
Kinan
Mushtaba
Neba
Yaman
samen tekst lezen
moeilijke woorden opzoeken in woordenboek

overleggen wat de betekenis is en invullen

6 belangrijke zinnen opschrijven

Slide 15 - Slide

wat is geen hobby?
A
schaatsen
B
puzzelen
C
rusten
D
postzegels verzamelen

Slide 16 - Quiz

behoorlijk
A
erg
B
zoals het hoort
C
goed horen
D
meestal

Slide 17 - Quiz

duidelijk
A
moeilijk
B
goed te begrijpen
C
makkelijk
D
aanwezig

Slide 18 - Quiz

de behoefte
A
iets wat je nodig hebt
B
iets wat je niet leuk vindt
C
iets wat je niet hoeft
D
iets wat je mag

Slide 19 - Quiz

genieten
A
iets heel leuk vinden
B
iets niet willen doen
C
iets gaan doen
D
iets kopen

Slide 20 - Quiz

saai
A
leuk
B
vervelend
C
mooi
D
moeilijk

Slide 21 - Quiz

besteden
A
doen
B
maken
C
geven
D
gebruiken

Slide 22 - Quiz

aanzienlijk
A
groot
B
erg
C
klein
D
leuk

Slide 23 - Quiz

de categorie
A
groep
B
moed
C
durf
D
tijd

Slide 24 - Quiz

de verplichting
A
wat je niet wilt
B
wat je moet
C
wat je doet
D
wat je niet doet

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

SNEEUW          

Slide 27 - Slide

SNEEUW

Slide 28 - Mind map

MAAK EEN VERHAAL OVER SNEEUW

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video

sneeuw

Slide 31 - Slide

winkel

Slide 32 - Mind map


A
niezen
B
hoesten
C
rillen
D
snot

Slide 33 - Quiz


A
een vires
B
een firus
C
een virus
D
een virrus

Slide 34 - Quiz


A
besmetteluk
B
besmettelijk
C
besmetelijk
D
besmettuluk

Slide 35 - Quiz


A
hoesten
B
griep
C
rillen
D
bibberen

Slide 36 - Quiz


A
de koorts
B
hoesten
C
inademen
D
schreeuwen

Slide 37 - Quiz


A
de pijn
B
het zweet
C
de koorts
D
zeer doen

Slide 38 - Quiz

Eerst, dan, daarna, tenslotte
Eerst, dan, daarna en ten slotte verbinden zinnen die een volgorde in de tijd aangeven. Na deze woorden komt eerst het werkwoord en dan het persoonswoord.                                Voorbeelden:
Geld pinnen
Eerst stop je je bankpasje in de gleuf,
daarna tik je je pincode in.
Dan geef je aan hoeveel geld je wilt opnemen en ten slotte pak je het geld uit de geldlade.

Dan en daarna betekenen hetzelfde en kunnen omgewisseld worden.

Toen

Toen kan een voegwoord zijn, maar ook een bijwoord van tijd.

Voegwoord: Toen hij uit het sportcentrum kwam, ging hij naar huis.
Bijwoord: Eerst heeft hij gesport en toen (=daarna) ging hij
naar huis.

Slide 39 - Slide

Dan, daarna, toen
Dan en daarna betekenen hetzelfde 

Toen kan een voegwoord zijn, maar ook een bijwoord van tijd.
Voegwoord: Toen hij uit het sportcentrum kwam, ging hij naar huis.
Bijwoord: Eerst heeft hij gesport en toen (=daarna) ging hij
naar huis.

Slide 40 - Slide

a: Daarna tik je je pincode in. b: Ten slotte haal je je geld uit de automaat. c: Eerst stop je je pas in de geldautomaat. d: Dan tik je het bedrag in.

Slide 41 - Open question

maar, of, dus, daarom, bovendien, wel.
Zal ik naar jou komen ...................kom jij naar mij?
Ik kom ...............................naar jou!
Helaas is mijn fiets kapot ......................moet ik wel lopen.
.............................................. ik kom wel.
Het regent,......................................... neem ik een paraplu mee.
............................................................waait het hard.

Slide 42 - Slide

toen of dan
We gaan eerst zwemmen en ................ een patatje eten.
We gingen eerst zwemmen en.................... een patatje eten.
We hebben eerst gezwommen en.............................. een patatje gegeten.
Ik kan morgen niet komen, want ....................moet ik mijn oom ophalen.
Ik kon gisteren niet komen, want......................  moest ik mijn oom ophalen.

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video