3M par 3.4: Nog meer bankzaken

Welkom  
economen!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom  
economen!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Herhaling
spaardeposito
groeifactor
kredietkosten 

Slide 3 - Slide

Spaardeposito
Esmee heeft € 12.000 op haar spaardeposito staan. Het rentepercentage is 2,1% op jaar basis. Hoeveel rente heeft Esmee na 5 jaar ontvangen?


Slide 4 - Slide

Spaardeposito
Esmee heeft € 12.000 op haar spaardeposito staan. Het rentepercentage is 2,1% op jaar basis. Hoeveel rente heeft Esmee na 5 jaar ontvangen?

12.000 : 100 x 2,1 = € 252 per jaar

252 x 5 = €1.260 in totaal na 5 jaar


Slide 5 - Slide

Groeifactor
Erik heeft € 13.000 op zijn internetspaarrekening (rente op rente) staan. Het rentepercentage is 0,5% op jaar basis. Hoeveel spaargeld heeft Erik na 6 jaar op zijn internetspaarrekening staan? 


Slide 6 - Slide

Groeifactor
Erik heeft € 13.000 op zijn internetspaarrekening (rente op rente) staan. Het rentepercentage is 0,5% op jaar basis. Hoeveel spaargeld heeft Erik na 6 jaar op zijn internetspaarrekening staan? 

0,5 : 100 + 1 = 1,005 
13.000 x 1,005^6 = € 13.394,91

Slide 7 - Slide

Kredietkosten (in procenten)
Milou leent € 15.000 voor een nieuwe badkamer. Ze betaalt de lening terug in 3 jaar met een maandtermijn van € 487,50. 
a. Bereken de kredietkosten
b. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag 

Slide 8 - Slide

Kredietkosten (in procenten)
Milou leent € 15.000 voor een nieuwe badkamer. Ze betaalt de lening terug in 3 jaar met een maandtermijn van € 487,50. 
a. Bereken de kredietkosten
b. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag 
a. 36 x 487,50 = € 17.550 --> 17.550 - 15.000 = € 2.550

Slide 9 - Slide

Kredietkosten (in procenten)
Milou leent € 15.000 voor een nieuwe badkamer. Ze betaalt de lening terug in 3 jaar met een maandtermijn van € 487,50. 
a. Bereken de kredietkosten
b. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag 
a. 36 x 487,50 = € 17.550 --> 17.550 - 15.000 = € 2.550
b. 2.550 : 15.000 x 100 = 17%

Slide 10 - Slide

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld


3.1 Hoe betaal je? 
3.2 Waarvoor zou je sparen?
3.3 Geld lenen kost geld! 
3.4 Nog meer bankzaken

Slide 11 - Slide

Doelen vandaag
  • Je kunt uitleggen wat de rol van banken is in ons geldverkeer
  • Je kunt de voor- en nadelen benoemen van beleggen vergeleken met sparen
  • Je kunt uitleggen wat je met de wisselkoers van vreemde valuta kunt omrekenen
  • Je kunt berekenen hoeveel vreemd geld je voor een bedrag in euro's krijgt
  • Je kunt een bedrag in vreemd geld omrekenen naar euro's

Slide 12 - Slide

Vraag en aanbod van geld
Banken bemiddelen tussen het aanbod en de vraag naar geld

Slide 13 - Slide

Geldkringloop

Slide 14 - Slide

1
3
5
4

6
2
Opdracht 2 

Slide 15 - Slide

Beleggen


  • je steekt je geld in iets waarvan je verwacht dat het geld opbrengt
  • je wordt eigenaar van een deel van het bedrijf
  • je loopt het risico dat je belegging minder waard wordt
  • beter om te beleggen met geld waarvan het niet erg is als je het zou verliezen

Slide 16 - Slide

Hoe verdien je ermee?



  • als je aandelen van een bedrijf koopt, wordt je een voor een deel eigenaar van het bedrijf
  • gaat het goed met het bedrijf -> waarde van je aandelen stijgt
  • gaat het minder goed met het bedrijf -> waarde van je aandelen daalt
  • een bank kan je adviseren, hiervoor betaal je de bank een vergoeding

Slide 17 - Slide

Wat is een aandeel?
Door aandelen te kopen, word je een stukje mede-eigenaar.

Slide 18 - Slide

Beleggen vs Sparen
Sparen
Beleggen
Zekerheid dat je je inleg terug krijgt
Onzekerheid over terugkrijgen inleg
Vaste rente
Onvoorspelbare rente
Levert altijd iets op
Kan ook geld kosten
Vaak hoger rendement

Slide 19 - Slide


1. Maak op blz. 89 opdracht 21 t/m 25

Wat vond jij van de lesstof?
<- lastig 
 of 
makkelijk ->

1. Maak op blz. 91 opdracht 11 t/m 14

Aan het werk!!
Iedereen: maak vanaf blz. 82 opdracht: 
2-3-4ab-5

timer
5:00

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Vreemde valuta
  • De meeste landen in de EU hebben de euro als wettig betaalmiddel. Dit is de eurozone 

  • Landen met een andere munt dan de euro betalen met vreemde valuta

  • Je moet rekenen met de wisselkoers om te wisselen van munteenheid

  • Je kunt vreemde valuta kopen en verkopen.

Slide 22 - Slide

Wisselkoers
Voor het omrekenen gebruik je de wisselkoers 

Er zijn 2 koersen: 
  • De aankoopkoers ('u koopt'): koers die je betaalt als je vreemd geld nodig hebt en euro's verkoopt.
  • De verkoopkoers ('u verkoopt'): koers die je ontvangt als je vreemd geld verkoopt en euro's aankoopt.

Slide 23 - Slide

Vreemde valuta
De wisselkoers is de waarde van € 1 in vreemde valuta.
Je koopt vreemd geld
  • voor € 1 de lage wisselkoers (aankoopkoers / u koopt) in vreemd geld
Je verkoopt vreemd geld
  • voor € 1 de hoge wisselkoers                                                                     (verkoopkoers /u verkoopt)                                                                                                  in vreemd geld

Slide 24 - Slide

Rekenen met vreemd geld!

Slide 25 - Slide


1. Maak op blz. 89 opdracht 21 t/m 25

Wat vond jij van de lesstof?
<- lastig 
 of 
makkelijk ->

1. Maak op blz. 91 opdracht 11 t/m 14

Aan het (huis)werk!!
Iedereen: maak vanaf blz. 82 opdracht: 
2-3-4ab-5-6-8-10

timer
10:00

Slide 26 - Slide

Leerdoelen
Na deze les weet je ...
  • Je kunt uitleggen wat de rol van banken is in ons geldverkeer
  • Je kunt de voor- en nadelen benoemen van beleggen vergeleken met sparen
  • Je kunt uitleggen wat je met de wisselkoers van vreemde valuta kunt omrekenen
  • Je kunt berekenen hoeveel vreemd geld je voor een bedrag in euro's krijgt
  • Je kunt een bedrag in vreemd geld omrekenen naar euro's

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Bij de Wehkamp kun je een iPhone op afbetaling kopen. De normale prijs is € 639,-. Bij koop op afbetaling betaal je 48 maanden een bedrag van €15,48. Bereken hoeveel kredietkosten (rentekosten) je betaalt.

Slide 29 - Open question

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager

Slide 30 - Quiz

Bij welke vorm van consumptief krediet kun je rood staan?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rekening-courantkrediet
D
Koop op afbetaling

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide