HV1 Rise in Writing

Year 1
1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Year 1

Slide 1 - Slide

Woordvolgorde
WIE - persoon, dier of ding
DOET - de werkwoorden
WAT - antwoord op 'wat doet wie?'
WAAR - locatie
 WANNEER - tijdaanduiding

Check de video voor uitleg                   

Slide 2 - Slide

Een standaard Engelse zin kan uit
5 onderdelen bestaan. 
Zet deze in de juiste volgorde:
Wie
Doet
Wat
Waar
Wanneer

Slide 3 - Drag question

Translate to English:
"Wij gaan elk jaar naar Frankrijk op vakantie"

Slide 4 - Open question

3 Hoofdletters en leestekens
Hoofdletters
  • Aan het begin van een nieuwe zin
  • Alle soorten namen
  • I (ik)
  • Feestdagen
  • Dagen en maanden
  • Seizoenen
Punt
  • Einde van de zin
  • Afkortingen
Komma
  • Twee zinnen aan elkaar plakken
  • Opsomming of reeks woorden
Vraagteken
  • Aan het einde van een vraag
Apostrof
  • Samenvoeging
    bijv.: he is = he's
    did not = didn't
  • Bezit
    bijv.: George's bag
    My dad's phone

Slide 5 - Slide

Welk woord schrijf je met hoofdletter en welke niet?
WEL 
hoofdletter
GEEN
hoofdletter
apple
i
monday
weekend
month
easter
may
company

Slide 6 - Drag question

The tenses
Present Simple - feit, gewoonte, regelmaat. 
We listen to the teacher.                                                          uitleg 
She never watches horror movies.


Present Continuous - nu iets aan het doen, iets is nu aan de gang.
My father is cooking dinner at the moment.
I am trying to finish my homework on time!                  uitleg

Oefenen: op de volgende slides.

Slide 7 - Slide

The tenses
Past Simple - iets is in het verleden gebeurd en het is afgesloten/klaar.
I cried at the finals last night.
My brother broke up with his girlfriend.                           uitleg 

Oefenen: op de volgende slide.

Slide 8 - Slide

Good luck, you guys!!

Slide 9 - Slide

Try it out
Je gaat 3 stukjes schrijven in het Engels
Alle 3 ongeveer 20-50  woorden.
Present Simple (I go to school every weekday.)
Present Continuous ( I am writing right now.)
Past Simple ( I walked to the mall 

Slide 10 - Slide