3. Los verbos AR, ER, IR

¡Hola!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 25 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

¡Hola!

Slide 1 - Slide

¿Qué vamos a hacer hoy?
  • ¿Quién es? 
  • Controlar los deberes
  • Explicación de los verbos regulares
  • Vamos a hablar
  • Los deberes
Sevilla

Slide 2 - Slide

¿Quién es?

Slide 3 - Slide

Los deberes
Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter.

B. Geef antwoord op de vragen, antwoord in hele zinnen in het Spaans:
voorbeeld: ¿Te gusta el español? – Sí, me gusta el español OF No, no me gusta el español
                       Vind je Spaans leuk? - Ja, ik vind Spaans leuk OF Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?
2. ¿Te gusta ver Netflix?
3. ¿Te gusta hablar español?
4. ¿Te gusta leer?
5. ¿Te gusta la música clásica?
6. ¿Te gustan los gatos?
Sí = ja
No = nee
viernes el veinte de enero, primera hora

Slide 4 - Slide

Las respuestas
A. Vul in gusta of gustan
1. Me gustan las hamburguesas.  
2. ¿Te gusta estudiar español?
3. Me gusta el fútbol.
4. ¿Te gusta bailar?
5. Me gustan los libros de Harry Potter.

B. Geef antwoord op de vragen, antwoord in hele zinnen in het Spaans:
voorbeeld: ¿Te gusta el español? – Sí, me gusta el español OF No, no me gusta el español
                       Vind je Spaans leuk? - Ja, ik vind Spaans leuk OF Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?            Sí, me gustan los perros.                      No, no me gustan los perros. 
2. ¿Te gusta ver Netflix?             Sí, me gusta ver Netflix.                         No, no me gusta ver Netflix.
3. ¿Te gusta hablar español?    Sí, me gusta hablar español.               No, no me gusta hablar español.  
4. ¿Te gusta leer?                         Sí, me gusta leer.                                   No, no me gusta leer. 
5. ¿Te gusta la música clásica? Sí, me gusta la música clásica.           No, no me gusta la música clásica. 
6. ¿Te gustan los gatos?             Sí me gustan los gatos.                        No, no me gustan los gatos.
el verbo gustar

Slide 5 - Slide

El objetivo:
Ik weet de vervoeging van 
de regelmatige werkwoorden 
op -AR, -ER en -IR

Slide 6 - Slide

Los verbos
Werkwoorden eindigen in het Spaans altijd op: 
AR
ER
IR
De AR werkwoorden kende je al. Deze heb je in de vorige periode geleerd. 
Nu gaan we daar de werkwoorden die eindigen op ER en IR aan toe voegen.

Slide 7 - Slide

Weet je het nog?

Slide 8 - Slide

Weet je het nog?
-as
-a
-áis
-an
nosotros
ellos/ellas/ustedes

Slide 9 - Slide

Werkwoorden ER / IR
De werkwoorden die eindigen op ER en IR werken precies hetzelfde!
Het verschil is dat zij andere uitgangen hebben. 


-  ER
- IR
ik
yo
O
O
jij
ES
ES
hij / zij / u
él / ella/ usted
E
E
wij
nosotros
EMOS
IMOS
jullie
vosotros
ÉIS
ÍS
zij / u (meervoud)
ellos / ellas/ ustedes
EN
EN

Slide 10 - Slide

Stappenplan
het vervoegen van werkwoorden

Voorbeeld: Nosotros __________ (comer) paella.

1. Haal AR, ER of IR van het werkwoord af. Je houdt de stam over: com
2. Om welke persoon gaat het in de zin? Nosotros
3. Kijk welke uitgang er bij nosotros hoort: emos
4. Plak de stam en uitgang aan elkaar: comemos (= wij eten)
Let goed op dat je in het juiste rijtje kijkt! Eindigt je hele werkwoord op AR, ER of IR?

Slide 11 - Slide

Unos ejemplos:
comer, él
1. _____________
escribir, yo
2. _____________
estudiar, ellos
3. _____________

Slide 12 - Slide

Los verbos
Heb je de uitleg nog niet helemaal goed begrepen? 

Bekijk dan dit filmpje om nog een keer te luisteren naar de uitleg. 

Snap je het?
Maak dan de opdrachten op de volgende pagina! 

Slide 13 - Slide

Tijd om te oefenen!
Maak de opdrachten in de schrift
¡A practicar!

Slide 14 - Slide

Werkwoorden schema
Neem onderstaand schema over in je schrift. 
Je kan het gebruiken als hulpsteuntje bij de volgende opdrachten. 
- AR
-  ER
- IR
ik
yo
O
O
O
jij
AS
ES
ES
hij/ zij/ uw
él / ella/ usted
A
E
E
wij
nosotros
AMOS
EMOS
IMOS
jullie
vosotros
ÁIS
ÉIS
ÍS
zij/ u (meervoud)
ellos / ellas/ ustedes
AN
EN
EN
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Het onderwerp

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Stappenplan
werkwoorden vervoegen
Haal AR/ER/IR weg
Je hebt nu de stam
Zoek het persoonlijk voornaamwoord.
Welke uitgang hoort erbij? (zie schema)
Plak de stam en de uitgang aan elkaar!
1.
2.
3.
4.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Las respuestas 3.3

Slide 20 - Slide

¿Te gusta(n) ...?
Sí me gusta(n) ...
No, no me gusta(n) ...

Slide 21 - Slide

Mi ... favorito/a es ... 

Slide 22 - Slide

Creo que ... es ...

Slide 23 - Slide

La evaluación
viernes el 3 de febrero, 1a hora
tarea 1 gramática y vocabulario
+ 3.1 y 3.2 (los verbos)

Slide 24 - Slide

     Los deberes

Maak opdracht BCDEF uit deze LessonUp in je schrift!
viernes el veintisiete de enero, la primera hora

Slide 25 - Slide