2.2 met Wat heb je geleerd

Welke vragen kan je al beantwoorden?
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welke vragen kan je al beantwoorden?

Slide 1 - Slide

Spaarmotieven
Welke 3 zijn er?
En kan je ze uitleggen?
Doel
Rente
Voorzorg

Slide 2 - Slide

BELANGRIJK !         Vast en variabele?
Spaardeposito altijd enkelvoudige rente !

Slide 3 - Slide

Samengestelde rente
Samengestelde rente
Samengestelde rente (voorbeeld)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Groeifactor

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Groeifactor
De groeifactor berekenen bij samengestelde rente




Slide 10 - Slide

Inflatie
  • De stijging van de gemiddelde prijs per product.
  • Druk je uit in inflatiepercentage.

Slide 11 - Slide

Koopkracht en inflatie ?

Slide 12 - Slide

Nominale rente: Rente in PROCENTEN

Reële rente: Is de nominale rente gecorrigeerd met de inflatie

Slide 13 - Slide

Nominale rente vs reële rente
Bij het maken van de keuze tussen sparen of lenen, vergelijk je de nominale rente met de reële rente. Met andere woorden: je corrigeert de nominale rente met de inflatie.

Slide 14 - Slide

Beleggen in aandelen
Het rentepercentage is erg laag. Daarom gaan veel mensen niet sparen maar geld beleggen in aandelen.
Een aandeelhouder is in beztit van een stukje van een bedrijf, dat stukje heet een aandeel.
Een aandeelhouder krijgt als beloning:
  • dividend (een gedeelte van de winstuitkering)
  • Koersstijging
Deze twee samen noemen we het rendement.
Het risico is dat er geen winst is en dat het aandeel in waarde kan dalen.

Slide 15 - Slide

Nog een vorm van beleggen
Obligatie schuldbewijs => je wordt geen eigenaar!!
Obligaties zijn leningen aan bedrijven of de overheid. 
Over een belegging in obligaties ontvang je rente.


Bij beleggen in obligaties loop je minder                                                risico dan bij beleggen in aandelen.

Slide 16 - Slide

Opbrengst beleggingen (rendement)
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement spaarrekening:
Rente

Slide 17 - Slide

Wat heb je geleerd?
Wat heb je geleerd?

Slide 18 - Slide

Welke spaardoelen zijn er?
A
Rekenmiddel, spaarmiddel en ruilmiddel.
B
Voor later, voor iets groots en voor mezelf.
C
Voor een doel, voor rente en uit voorzorg.
D
Voor de zekerheid, voor directe ruil en saldo.

Slide 19 - Quiz

Juist of onjuist?

Samengestelde rente levert meer op dan enkelvoudige rente.
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

€ 20.000 drie jaar sparen voor 2% enkelvoudige rente. Eindwaarde na 3 jaar?
A
€ 20.000
B
€ 20.400
C
€ 21.200
D
€ 22.000

Slide 21 - Quiz

Samengestelde rente betekent?
A
Je krijgt iedere jaar rente op rente
B
Alleen rente krijgen op de rente
C
Alleen rente krijgen op mijn spaargeld

Slide 22 - Quiz

Samengestelde rente na 2 jaar sparen:
€1000 op de rekening tegen 2% rente
A
€1040,10
B
€1040,20
C
€1040,30
D
€1040,40

Slide 23 - Quiz

Inflatie is
A
Een stijging van de algemene rentestand
B
Een stijging van het algemene prijspeil
C
Een algemene daling van het prijspeil
D
Een algemene daling van de rentestand

Slide 24 - Quiz

Nominale rente bij sparen is
A
De betaalde rente over je spaargeld
B
De ontvangen rente na inflatiecorrectie
C
De ontvangen rente over je spaargeld
D
De betaalde rente na inflatiecorrectie

Slide 25 - Quiz

De reële rente is lager dan de nominale rente
A
er is sprake van inflatie
B
er is sprake van deflatie
C
de spaarrente is hoger dan de kredietrente
D
dit kan helemaal niet

Slide 26 - Quiz