Herhalen H7 - §1, 2 & 3

Welkom in de les
Vandaag:
  • Bespreken Pr. 1 & 2
  • Terugblik
  • Wat weet je al?
  • Afsluiten les 

 


H7 - Herhalen
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom in de les
Vandaag:
  • Bespreken Pr. 1 & 2
  • Terugblik
  • Wat weet je al?
  • Afsluiten les 

 


H7 - Herhalen

Slide 1 - Slide

Practicum 1 - Dichtheid
Onderzoeksvraag: Van welke stof zijn de blokjes die je krijgt gemaakt?

Slide 2 - Slide

Practicum 1 - Dichtheid
Vragen
a. Hoe zou je de dichtheid van een vloeistof kunnen bepalen?

b. Welke blokjes zouden zinken als je ze in water zou doen en welke blijven drijven?

Slide 3 - Slide

Practicum 2 - Soortelijke warmte
Onderzoeksvraag: Wat is de soortelijke warmte van messing?

Slide 4 - Slide

Practicum 2 - Soortelijke warmte
Vragen
a. Zoek de soortelijke warmte van messing op. Komt deze overeen met de waarde die je zelf hebt gevonden?

b. Wat zou de oorzaak kunnen zijn als je de waarde afwijkt?

Slide 5 - Slide

§7.1 - Stofeigenschappen
Stofeigenschap
Een eigenschap of kenmerk waaraan 
je een stof herkent.

Slide 6 - Slide

Stofeigenschappen
Voorbeelden van stofeigenschappen:
  • kleur
  • geur
  • smaak 
  • fase bij kamertemperatuur (vast, vloeibaar of gasvormig)
  • brandbaarheid
  • smeltpunt en kookpunt
  • geleiding
  • dichtheid
  • wel of niet magnetisch

Slide 7 - Slide

Moleculen
Moleculen:
  • zijn de kleinste deeltjes van een stof.
  • zijn opgebouwd uit twee of meer atomen.

Slide 8 - Slide

Moleculen
  • zijn erg klein.
  • zijn altijd in beweging en kunnen tegen elkaar botsen.
  • bewegen sneller als de temperatuur hoger is.
  • trekken elkaar aan als ze dichtbij elkaar zitten.
  • er zit niets tussen moleculen, zelfs geen lucht.

Slide 9 - Slide

Zuivere stoffen en mengsels
Een zuivere stof bestaat uit één soort molecuul.

Slide 10 - Slide

Zuivere stoffen en mengsels
Een mengsel bestaat uit meerdere soorten moleculen

Slide 11 - Slide

Dichtheid
Dichtheid: de massa  van 1 cm³ (in gram) van een stof.
Dit betekend dat ieder voorwerp met een volume van 1 cm³ van 
dezelfde stof altijd de zelfde massa heeft.

Slide 12 - Slide

Dichtheid
ρ=Vm
ρ  Vm

Slide 13 - Slide

Zinken, zweven en drijven
Zinken: dichtheid groter dan water.
Zweven: dichtheid is gelijk aan die van water.
Drijven: dichtheid is kleiner dan die van water.

Slide 14 - Slide

Smaak is een stofeigenschap
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

Volume is een stofeigenschap
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Als de dichtheid van een stof gelijk is dan die van water, zinkt deze stof in water.
A
Juist
B
Onjuist
C
Kun je niet weten

Slide 17 - Quiz

Als de dichtheid van een stof gelijk is dan die van water, drijft deze stof in water.
A
Juist
B
Onjuist
C
Kun je niet weten

Slide 18 - Quiz

§7.2 Warmte en temperatuur
Temperatuur: graden Celcius (ºC)
- is een grootheid.
- is een maat voor de snelheid van moleculen. 

Hoe hoger te temperatuur, des te sneller bewegen
de moleculen.
Hoe hoger de temperatuur, des te meer
bewegingsenergie.






Slide 19 - Slide

Warmte en temperatuur
Warmte: Joule (J)
- is een vorm van energie. 

Als je warmte (energie) aan een voorwerp 
toevoegt, stijgt de temperatuur van het voorwerp. 



Slide 20 - Slide

Warmte en temperatuur
Warmte: Joule (J)
- is een vorm van energie. 

Als je warmte (energie) aan een voorwerp 
toevoegt, stijgt de temperatuur van het voorwerp. 

De toegevoegde warmte wordt gebruikt om de bindingen tussen de moleculen te verbreken.


Slide 21 - Slide

Warmte en temperatuur
Faseovergang: 
- de bindingen tussen de moleculen wordt verbroken. 

Als je warmte (energie) aan een voorwerp 
toevoegt, stijgt de temperatuur van het voorwerp. 

De toegevoegde warmte wordt gebruikt om de bindingen tussen de moleculen te verbreken.


Slide 22 - Slide

Warmte en temperatuur
Warm                         of                         Warmte

Temperatuur
Energie

Slide 23 - Slide

Verwarmen en soortelijke warmte
Verwarmen
- energie (warmte) toevoegen aan het water.
- hoe meer water, hoe meer warmte.

Waar hangt de hoeveelheid toe te voegen warmte
van af?

Slide 24 - Slide

Verwarmen en soortelijke warmte
Soortelijke warmte:
- de warmte die nodig is om 1 g van een stof
1 ºC in temperatuur te laten stijgen.
Q=c  m  ΔT

Slide 25 - Slide

Even oefenen!
Een warmtepomp ( 7,5 kW) verwarmt 13.000 L water van 20 ⁰C tot 24⁰C. Ga ervanuit dat er geen energie verloren gaat.

Bereken hoeveel warmte de waterpomp moet leveren.
Gebruik de G,G,F,B,A methode.




Slide 26 - Slide

Antwoord!
G: c = 4,2 J/(g . ⁰C),    m = 13 . 106 g,     ­      T = 4 ⁰C
G: Q = ?
F:  

B:

A: de warmtepomp moet 218.400.000 J / 218,4 MJ aan warmte leveren.

Q=c  m  ΔT
Q=4,2  13.000.000  4=218.400.000
Δ

Slide 27 - Slide

Warmte is hetzelfde als temperatuur.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Aan een stof wordt warmte toegevoegd. Deze warmte wordt gebruikt om de bindingen tussen de moleculen sterker te maken.
A
juist
B
onjuist
C
kun je zo niet zeggen

Slide 29 - Quiz

Warmte is een maat voor de .......... van moleculen
A
grootte
B
vorm
C
snelheid
D
hoeveelheid

Slide 30 - Quiz

De temperatuur van eens tof stijgt als de snelheid van de moleculen .......... wordt.
A
groter
B
kleiner
C
kun je zo niet zeggen

Slide 31 - Quiz

§7.3 - Warmtetransport
Warmte gaat van een plek met een hoge temperatuur naar een plek met een lage temperatuur. 


Slide 32 - Slide

Warmtetransport

Slide 33 - Slide

Warmtegeleding in stoffen
Warmtestroom hangt af van:
- dikte van de wand
- oppervlakte van de wand
- temperatuurverschil 
binnen/buiten
- materiaal van de wand
Warmtestroom

Slide 34 - Slide

Warmtegeleding in stoffen
Warmtestroom:
P=dλ A  ΔT

Slide 35 - Slide

Even oefenen!
De lichaamstemperatuur van mensen is gemiddeld 37 graden Celsius. In een bepaalde omgeving verliest de huid 90 joule per seconde aan warmte. De huid van de gemiddelde mens heeft een oppervlakte van 1,80 m² en een dikte van 5,0 mm. De thermische geleidbaarheid van de huid is gelijk aan 0,025 W/(m · ⁰C). 
Bereken de omgevingstemperatuur waarin deze persoon zich bevindt.

Gebruik de G,G,F,B,A methode.




Slide 36 - Slide

Antwoord!
G: P = 90 W,    binnen= 37 ⁰C,    A = 1,8 m²,   d = 0,005 m,   λ = 0, 025(W/(m . ⁰C),
G: warmtestroom Tbuiten = ? ⁰C

F:

B:

A: De omgevingstemperatuur is 37 - 10 is 27 ⁰C
P=dλ A  ΔT
ΔT=λ AP  d
ΔT=0,025  1,890  0,005=10

Slide 37 - Slide

Welke stelling is juist?
A
Iets wat koud is geeft kou af.
B
Iets wat koud is neemt warmte op.

Slide 38 - Quiz

Warmtestraling
A
Moet altijd door een tussenstof
B
Gaat niet door een tussenstof

Slide 39 - Quiz

Warmte stroomt van koud naar warm.
A
onjuist
B
juist

Slide 40 - Quiz

Lucht is een goede warmtegeleider.
A
onjuist
B
juist

Slide 41 - Quiz

De beste warmtegeleider uit deze vier stoffen is?
A
beton
B
hout
C
gipsplaat
D
koper

Slide 42 - Quiz

Als je met een houten lepel in een pan roert brand je niet je vingers. Er is nauwelijks .................. in de lepel. ?
A
stroming
B
straling
C
geleiding

Slide 43 - Quiz

Voorbereiden op een Toets!
  • Lees de tekst van de paragraaf door;
  • Maak een lijst van de signaalwoorden/begrippen (blauw gedrukte woorden) met de betekenis;
  • Lees 'Samengevat'. Snap je het? Prima, zo niet lees de tekst (of een gedeelte) nog eens door en pak je lijst met signaalwoorden erbij totdat je alles begrijpt.
  • Maak  opgaven, misschien ook uit de groene, blauwe - of paarse route;
  • Kijk je opgaven goed na, weet wat je goed doet en nog niet goed doet.
  • Lees 'Je kunt nu'. Kun je dat? Prima, zo niet maak nog wat opgaven totdat je alles met ja kunt beantwoorden;
  • maak de 'Oefentoets'.

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide