oefentoets strafrecht OP2

Wat staat er in het Wetboek van Strafrecht?
A
strafbare gedragingen en straffen
B
regels voor het strafproces en over de verdachte
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
RechtMBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat staat er in het Wetboek van Strafrecht?
A
strafbare gedragingen en straffen
B
regels voor het strafproces en over de verdachte

Slide 1 - Quiz

Je mag dwangmiddelen alleen toepassen als iemand een verdachte is, art. 27 Sv.

Deze bepaling valt onder het

A
formeel strafrecht.
B
materieel stafrecht.

Slide 2 - Quiz

Vorig jaar heeft Sander een meisje seksueel lastiggevallen.
Naar aanleiding van een wetswijziging wordt de straf in de zomer van 2022 verhoogd.
Sander komt pas in oktober 2022 voor de rechter.

Wat is op grond van art. 1 Sr het gevolg van deze wetswijziging in deze zaak?

A
De rechter kan kiezen uit de oude en de nieuwe straf.
B
De rechter moet voor Sander de meest gunstige bepaling toepassen.
C
De rechter moet altijd de straf toepassen die geldig is op het moment van de behandeling van de zaak.

Slide 3 - Quiz

Als er een overtreding wordt gepleegd, kan de rechter alleen de volgende straf toepassen:
A
gevangenisstraf
B
hechtenis

Slide 4 - Quiz

Welke twee dingen betekenen hetzelfde?
A
delictsomschrijving en juridische naam.
B
kwalificatie en sanctienorm.
C
juridische naam en kwalificatie.

Slide 5 - Quiz

Wat ontbreekt er in art. 208 Sr?



A
de delictsomschrijving.
B
de kwalificatie.
C
de sanctienorm.

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorwaarde voor een strafbare poging?

De dader
A
heeft de opzet om een misdrijf te plegen.
B
heeft het misdrijf voltooid.

Slide 7 - Quiz

Poging tot het plegen van een overtreding is niet strafbaar.

Is dit volgens art. 45 Sr juist?

A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quiz

Erik en Redouan plegen een mishandeling. Ze hebben het samen gepland. De een slaat, de ander houdt hem vast.

Van welke deelnemingsvorm is hier sprake?
A
Doen plegen
B
Medeplegen
C
Medeplichtigheid

Slide 9 - Quiz

Sander heeft meerdere jongens van 9 jaar in dienst die voor hem diefstalletjes plegen. Hij doet zelf helemaal niets. Wie is er strafbaar?
A
De jongens (feitelijke pleger)
B
De jongens, omdat zij medeplichtig zijn
C
Sander, omdat hij de doen pleger is
D
Sander, omdat hij medepleger is

Slide 10 - Quiz

Sander wordt aangehouden. Op het politiebureau wordt hij ondervraagd door de politieagenten.

Om welke fase van het strafproces gaat het?
A
Onderzoek ter terechtzitting
B
Tenuitvoerlegging van de straf
C
Vooronderzoek

Slide 11 - Quiz

Sander wordt veroordeeld tot een taakstraf. Hij brengt nu koffie rond in een bejaardentehuis. Over 2 weken is hij klaar.

Om welke fase van het strafproces gaat het?
A
Onderzoek ter terechtzitting
B
Tenuitvoerlegging van de straf
C
Vooronderzoek

Slide 12 - Quiz

Wie beschuldigt de verdachte?
A
Officier van justitie
B
Raadsman

Slide 13 - Quiz

Twee meisjes doen raar bij de fietsenstalling. Ze kijken om zich heen en trekken rare gezichten. De politie vertrouwt het niet.

Waren de twee verdachte in de zin van art. 27 Sv?
A
Ja, er was immers sprake van een redelijk vermoeden.
B
Ja, er waren voldoende feiten en omstandigheden.
C
Nee, er was geen sprake van een verdenking van een concreet strafbaar feit.

Slide 14 - Quiz

Een vrouw pleegt een diefstal in Den Haag. Opvallend is haar lange blonde haar. Voor de rest heeft zij zwarte kleren aan. De politie houdt een uur later Iris staande met een kort blond kapsel, wel gekleed in precies zulke kleren. Iris schrikt: zij komt immers net af van haar stageadres bij het Openbaar Ministerie waar zij de hele dag aanwezig was. Was Sara verdachte in de zin van art. 27 Sv?
A
Ja
B
Nee

Slide 15 - Quiz

Een verdachte van poging tot moord wordt gedurende 24 uur non-stop ondervraagd. Uiteindelijk bekent hij.

Is het optreden van de politie rechtmatig?
A
Ja, als de politie informatie nodig heeft mag zij in het belang van het slachtoffer dergelijk geweld toepassen.
B
Nee, dit is in strijd met het recht van de verdachte op een eerlijk verhoor.

Slide 16 - Quiz

De politie ziet op 27 januari 2022 3 jongens vuurwerk afsteken. Ze vragen de jongens om hun naam en adres. Welk dwangmiddel passen ze toe?
A
art. 52 Sv
B
art. 53 Sv
C
art. 54 Sv

Slide 17 - Quiz

Als de jongens worden meegenomen naar het politiebureau, dan gaat het om een
A
aanhouding op heter daad
B
staande houding

Slide 18 - Quiz

De jongens bekennen op het politiebureau. Alles is duidelijk. De politie laat hen nog niet gaan. Ze hebben hun lesje namelijk niet geleerd, vinden ze.
Mogen de politieagenten dit zo doen?




A
Ja, dat kan namelijk maximaal 6 of 9 uur (art. 56a Sv)
B
Nee, het doel van het dwangmiddel is al bereikt.

Slide 19 - Quiz

Joyce wordt door een conciërge staande gehouden. Mag dat?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Welke hoofdstraf kan worden opgelegd aan een minderjarige?
A
Gevangenisstraf
B
Jeugddetentie

Slide 21 - Quiz

Kan een 15-jarige verdachte van moord worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht? (Kijk in art. 77a Sr en verder)
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

Tom krijgt € 10 als hij op de uitkijk gaat staan bij een huisinbraak.
Welke deelnemingsvorm is dan van toepassing?
A
Doen plegen
B
Medeplegen
C
Medeplichtig zijn
D
Uitlokken

Slide 23 - Quiz

Piotr wordt verdacht van poging tot mensenroof (art. 278 Sr). Welke maximale straf kan hij krijgen?
A
4 jaar
B
6 jaar
C
8 jaar
D
12 jaar

Slide 24 - Quiz

Madeleine wordt veroordeeld tot 18 maanden cel.
Zij wil van jou weten wanneer zij weer op vrije voeten komt, als ze zich goed gedraagt.
( Kijk in art. 6:2:10 Sv op p.347)
A
na 9 maanden
B
12 maanden
C
na 14 maanden
D
na 18 maanden

Slide 25 - Quiz