Plant X ontkiemt in maart, maakt wortels, stengels en bladeren. In de winter vallen zijn bladeren af. In het voorjaar daarna maakt hij nieuwe bladeren, vruchten en zaden. Daarna sterft hij. Plant X is een....
A
eenjarige
B
tweejarige
C
meerderjarige
D
cactus
Slide 3 - Quiz
waardoor groeit een plant sneller dan bij een mens?
A
celdeling
B
celreductie
C
celstrekking
Slide 4 - Quiz
Van welke plant is dit de levenscyclus?
A
eenjarige
B
tweejarige
C
houtige
D
overblijvende
Slide 5 - Quiz
Bestudeer de tekening van de ontkieming van een plant. Waardoor worden de zaadlobben bij de ontkieming steeds kleiner en vallen ze af?
A
In de zaadlobben zit reservevoedsel en de plant heeft geen voedsel meer nodig.
B
In de zaadlobben zit water en de plant neemt nu water op met de wortels.
C
In de zaadlobben zit reservevoedsel dat gebruikt is tijdens het ontkiemen.
D
Ze vallen niet af, ze groeien uit tot grote bladeren
Slide 6 - Quiz
Ontkieming is NIET afhankelijk van
A
temperatuur
B
hoeveelheid water
C
hoeveelheid zuurstof
D
hoeveelheid zonlicht
Slide 7 - Quiz
In juni plantte ik zaadjes van een stokroos. In oktober was er een rozet van bladeren ontstaan. In de lente van het jaar daarna bloeiden er prachtige rozen. Hierna stierf de plant, maar het had wel genoeg zaadjes achter gelaten voor het jaar daarna. Nu heb ik elk jaar stokrozen in de tuin. De stokroos is dus een .............................
A
eenjarige plant
B
tweejarige plant
C
overblijvende plant
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
Een ander woord voor producent is
A
dier
B
plant
C
bacterie
D
schimmel
Slide 20 - Quiz
Bacterien en schimmels zijn
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten
Slide 21 - Quiz
Mensen zijn
A
producenten
B
consumenten
C
reducenten
Slide 22 - Quiz
Een boom laat zijn bladeren vallen, de mestkevers eten het afval op. Wat zijn de mestkevers?
A
Producenten
B
Consumenten
C
Reducenten
D
Afvaleters
Slide 23 - Quiz
Wie zijn reducenten
A
Planten en dieren
B
Dieren en schimmels
C
Schimmels en Planten
D
Bacteriën en Schimmels
Slide 24 - Quiz
Wie is de producent
A
Pissebed
B
Kat
C
Kastanjeboom
D
Egel
Slide 25 - Quiz
Maak een voedselketen, door de organisme naar de juiste plaats te slepen.
1 -->
2 -->
3 -->
4
kikker
Algen
Waterslak
blauwe reiger
Slide 26 - Drag question
per schakel neemt de energie in de voedselketen
A
toe
B
af
Slide 27 - Quiz
Hoe noem je dit?
A
voedselketen
B
voedselweb
C
ecosysteem
Slide 28 - Quiz
alleseters eten
A
planten
B
dieren
C
planten en dieren
Slide 29 - Quiz
Op welk plaatje zie je een voedselketen?
A
B
C
Slide 30 - Quiz
Deze voedselketen bestaat uit.......... schakels
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 31 - Quiz
Welke rol heeft de leeuw in dit voedselweb?
A
Producent
B
Reducent
C
Concument 1e orde
D
Consument 2e orde
Slide 32 - Quiz
Door welke woorden kan je een pijl in een voedselketen vervangen?