200402 herhalen lezen 1-4

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Welkom bij Nederlands!

Groep A

Week 13

Herhalen H1 t/m 4 van Lezen.

Week 14

Activiteitenweek

Groep B

Week 13

Herhalen H1 t/m 4 van Lezen.

Week 14

Activiteitenweek

Groep A

Week 15

Lezen H5+6
Woordenschat H5+6 

Week 16 (vrijdag)

Toets Lezen H1 t/m 6 + woordenschat H5+6

Groep B

Week 15

Lezen H5+6

Woordenschat H5+6

Week 16 (donderdag)

Toets Lezen H1 t/m 6 + woordenschat H5+6

Wat gaan we doen vandaag?

Herhalen Lezen H1 t/m 4

Herhalen Lezen H1 t/m 4

• Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken.
• Ik kan kernzinnen herkennen.
• Ik kan een korte tekst samenvatten.
• Ik kan verschillende tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
• Ik kan onderscheid maken tussen standpunten en argumenten.

Hoe vind ik het onderwerp van een tekst?

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

1. Iets wat de belangrijkste persoon uit de tekst denkt of vindt.
2. De belangrijkste zin van een alinea.
3. Een tussenkopje dat een nieuw deelonderwerp introduceert.
4. Een zin die het belangrijkste samenvat wat er over het onderwerp wordt gezegd.

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?

1. Door de hele tekst van A tot Z te lezen.
2. Door de tekst globaal te lezen. Dat wil zeggen: Ik lees de eerste en laatste zin van elke alinea.
3. Ik lees alleen de titel en de eerste alinea.
4. Ik lees de tekst helemaal niet en kijk alleen naar de titel. Deze zegt namelijk alles.

Welke tekstverbanden weet jij nog?

Opsommend verband

Chronologisch verband

Gister gingen we eerst naar de film en daarna naar een restaurant.

In het restaurant hebben we patatjes gegeten en een ijsje.

Daarna hebben we in de tuin naar de sterren gekeken.

Ik heb zo'n zin in de meivakantie, daarom ben ik vandaag al vrolijk.

1. concluderend verband
2. redengevend verband
3. oorzakelijk verband
4. toelichtend verband

Je kon zien dat ik vrolijk was. Zo was ik de hele tijd aan het glimlachen naar iedereen.

1. concluderend verband
2. redengevend verband
3. doel-middelverband
4. toelichtend verband

Maak de volgende zin af met een samenvattend verband:

Wij gingen dus naar de film en naar een restaurant, om daarna naar de sterren te kijken. .....(samenvattend verband)

Bij een redengevend verband wordt er aangegeven waarom iets vindt of doet.

1. Waar
2. Niet waar

Ik heb gisteren al avondeten gekookt, zodat ik vandaag snel kan eten.

1. redengevend verband
2. doel-middelverband
3. samenvattend verband
4. tegenstellend verband

De telefoon is een heel handige uitvinding.

1. Mening
2. Feit

Aan de slag!

Maak opdracht 4 van blz. 45 (H2)

Maak opdracht 1 van blz. 72 (H3)

Maak opdracht 1 van blz. 102 (H4)

We hebben deze opdrachten al eens gemaakt, dus maak ze vanuit je boek.