1. jeden; mannelijk, Akkusativ (4e)
einen; mannelijk, Akkusativ (4e)
2. welchen; mannelijk, Akkusativ (4e)
3. ein; mannelijk, nominativ (1e)
4. meiner; vrouwelijk, Dativ (3e)
5. solcher; meervoud, Genitiv (2e)
6. diese; meervoud, Akkusativ (4e)
meinen; meervoud, Dativ (3e)
Freunden; meervoud, Dativ (3e)
7. dieses Mannes; mannelijk, Genitiv (2e)
8. keine.; vrouwelijk, Akkusativ (4e)