What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefentoets Industriële Revolutie
De industriële revolutie
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Geschiedenis
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
De industriële revolutie
Slide 1 - Slide
Test jezelf:
De volgende vragen testen (een deel) van je kennis over
de industriële Revolutie.
Slide 2 - Slide
Deze les gaat over de industriële revolutie.
Wanneer was de industriële revolutie?
A
In de 18e eeuw
B
In de 19e eeuw
C
In de 20e eeuw
D
In de 21e eeuw
Slide 3 - Quiz
Deze toets gaat over het tijdvak 'burgers & stoommachines'.
Van wanneer tot wanneer is dit tijdvak?
A
Van 1800 tot 1900
B
Van 1600 tot 1700
C
Van 1700 tot 1800
D
Van 1900 tot 2000
Slide 4 - Quiz
Waarom wordt de industrialisatie een (industriële) revolutie genoemd?
Omdat de industrialisatie....
A
Een gevolg was van de Franse Revolutie.
B
Een ingrijpende verandering was.
C
Heel snel verliep.
D
Met veel geweld plaatsvond.
Slide 5 - Quiz
Wat is de industriële revolutie?
A
De overgang van jagen en verzamelen naar de landbouw
B
De trek van het platteland naar de stad
C
De overgang van werken met de hand naar werken met machines
D
Grote groepen arbeiders die in fabrieken werken.
Slide 6 - Quiz
Voor industrialisatie
Na industrialisatie
Sleep de kenmerken naar het juiste vak.
modern imperialisme
Huisnijverheid
stoommachines
Landbouwsamenleving
windkracht, waterkracht
Steden ontstaan
Slide 7 - Drag question
Wat is een voorbeeld van huisnijverheid?
A
Ruwe katoen opkopen
B
Thuis draden spinnen en lappen maken
C
Het oogsten van de gewassen
D
Een klok repareren
Slide 8 - Quiz
Spinning Jenny.
Huisnijverheid of industrie?
A
huisnijverheid
B
industrie
Slide 9 - Quiz
Welke vormen van energie kende men vóór de Industriële Revolutie?
A
windkracht, stoomkracht, spierkracht
B
windkracht, waterkracht, spierkracht
C
waterkracht, stoomkracht, spierkracht
D
windkracht, stoomkracht, waterkracht
Slide 10 - Quiz
Ondernemers bouwden fabrieken bij snelstromende rivieren.
Wat was daarvoor de belangrijkste reden?
A
Afvalstoffen konden in de rivier worden gegooid.
B
Aan de oevers van rivieren was nog plek om fabrieken te bouwen.
C
Door het snelstromende water konden machines worden aangedreven.
D
Het schone water was nodig voor de productie van katoenen stoffen.
Slide 11 - Quiz
Gebruik de bron.
In het zuidoosten van Groot-Brittannië is veel minder industrie dan op andere plekken in het land.
Wat was daarvoor een oorzaak?
A
Er kwamen geen boeren naar het zuidoosten van Groot-Brittannië om werk te zoeken.
B
Er waren geen steenkolenvelden in het zuidoosten van Groot-Brittannië.
C
Er waren geen rivieren in het zuidoosten van Groot-Brittannië om machines mee aan te drijven.
D
Rijke burgers in het zuidoosten van Groot-Brittannië wilden geen geld investeren in de bouw van fabrieken.
Slide 12 - Quiz
Bij welke periode hoort de uitspraak.
Steeds meer mensen gaan werken in fabrieken.
A
Voor 1750
B
Na 1800
Slide 13 - Quiz
Bij welke periode hoort de uitspraak.
De bevolking groeit naar 17.5 miljoen mensen.
A
Voor 1750
B
Na 1800
Slide 14 - Quiz
Maak de zin af.
De industriële revolutie ....
A
had grote gevolgen voor de hele samenleving
B
bleef beperkt tot de steden
C
waren veranderingen in productiemethoden
D
had vooral betrekking op industriearbeiders
Slide 15 - Quiz
De industriële revolutie begon in Engeland omdat..
A
Daar de meeste fabrieken waren
B
zij beschikten over grondstoffen
C
De Engelsen fabrieken stichtten in kolonien
D
er te weinig mensen op het platteland leefden
Slide 16 - Quiz
Wat is de juiste volgorde?
A
Huisnijverheid, stoommachine, industrie, watermolens.
B
Watermolens, huisnijverheid, industrie, stoommachine
C
Watermolens, huisnijverheid, stoommachine, industrie
D
Huisnijverheid, watermolens, stoommachine, industrie
Slide 17 - Quiz
Wat past bij industrialisatie?
arbeiders
fabrieken
Engeland
huisnijverheid
Slide 18 - Drag question
Groot- Brittannië werd de eerste industriële samenleving.
Wat is een belangrijk kenmerk van een industriële samenleving?
A
De landbouw stelt heel weinig voor.
B
De bevolking heeft de macht.
C
De meeste mensen wonen in steden.
D
Er zijn kolonies waarmee wordt gehandeld.
Slide 19 - Quiz
Bekijk de bron hiernaast:
Waarom was de uitvinding van de stoommachine zo belangrijk?
A
Stoomkracht is een gemakkelijk te verkrijgen energiebron.
B
Stoomkracht wordt voor veel verschillende machines gebruikt.
C
Stoomkracht veroorzaakt geen luchtvervuiling.
D
Stoommachines zijn niet duur om te maken.
Slide 20 - Quiz
Wat is een gevolg van de Industriële revolutie?
A
wereldeconomie
B
Franse revolutie
C
Napoleon
D
landbouw
Slide 21 - Quiz
Als gevolg van de industriële revolutie ....
A
Daalde het bevolkingsaantal
B
Groeide het bevolkingsaantal
C
Groeide de bevolking op het platteland
D
Daalde het aantal het aantal mensen in de steden.
Slide 22 - Quiz
Wat is urbanisatie?
A
De steden groeien doordat mensen hiernaartoe verhuizen
B
Mensen verhuizen naar een ander land
C
Er komen meer fabrieken bij de steden
Slide 23 - Quiz
Wat was de oorzaak voor urbanisatie?
A
Veel oogsten mislukten
B
Mensen wilden dichterbij fabrieken wonen
C
Mensen wilden mooiere huizen kopen
D
Het inkomen van de boeren daalde door de fabrieken
Slide 24 - Quiz
Hoe werd het probleem van de slechte woon- en werkomstandigheden genoemd?
A
Probleem kwestie
B
Sociale kwestie
C
Kerkelijke armenzorg
D
Industriële kwestie
Slide 25 - Quiz
In de nieuwe fabrieken waren de werkomstandigheden slecht.
Welke bewering over deze werkomstandigheden is juist?
A
De fabriekseigenaren deden hun best om de arbeiders te lokken met goed salaris en prima huisvesting.
B
De stadsbevolking was niet gewend aan het harde langdurige werk en daarom vluchtten velen van hen naar het platteland.
C
Voor de nieuwe arbeiders, die vaak van het platteland kwamen, was het een enorme schok dat ze zulke lange dagen moesten maken.
D
Voor veel mannen, vrouwen en kinderen was het normaal dat ze allemaal moesten meewerken voor een laag loon.
Slide 26 - Quiz
Waarom kwamen de arbeiders niet in opstand tegen hun slechte werkomstandigheden?
A
Ze waren bang om ontslagen te worden
B
Ze werden bedreigd met lijfstraffen
C
Ze moesten zoveel werken dat ze daar geen puf voor hadden
D
Hun baas was meestal een kennis/vriend. Dat deed je niet
Slide 27 - Quiz
Wat is Imperialisme?
A
Macht en aanzien van je land groter maken door gebieden weg te geven
B
Macht en aanzien van je land groter maken door veel mensen voor de regering te laten werken
C
Macht en aanzien van je land groter maken door sociale wetten in te voeren
D
Macht en aanzien van je land groter maken door gebieden te veroveren
Slide 28 - Quiz
Veel fabrikanten waren voor het economisch liberalisme. Waarom?
A
De overheid maakte zo weinig mogelijk wetten en gaf de ondernemers vrijheid. Dat stond de fabrikanten wel aan.
B
De overheid maakte alleen wetten die in het voordeel waren van de ondernemers. Dat sprak de fabrikanten wel aan.
C
De overheid maakte alleen wetten om de arbeiders te beschermen, dat vonden de fabrikanten ook belangrijk.
D
De overheid maakte wetten die zowel voor de arbeiders als de ondernemers voordelig waren. Dat was ook in het voordeel van de fabrikanten.
Slide 29 - Quiz
Wat is socialisme?
A
streven naar een samenleving met zoveel mogelijk vrijheid
B
streven naar een maatschappij zonder bestuur
C
streven naar een samenleving waarin mensen een bestuur kiezen
D
streven naar een samenleving met zoveel mogelijk gelijkheid
Slide 30 - Quiz
Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid
Slide 31 - Quiz
Wie was (en is) de bedenker van het socialisme?
A
Domela Nieuwenhuis
B
James Watt
C
George Stephenson
D
Karl Marx
Slide 32 - Quiz
Sleep de politieke stroming naar de juiste beschrijving.
Deze groep vindt het belangrijk dat iedereen in vrijheid leeft. Je bent vrij om je mening te geven, maar ook om je eigen godsdienst te kiezen.
Deze groep vindt dat er in de politiek ruimte moet zijn voor de bijbel. Zij willen hun leven leiden volgens de regels van het geloof.
Deze groep vindt het belangrijk dat de zwakkere groepen geholpen moesten worden met hogere lonen en betere leef- en werkomstandigheden.
Liberalen
socialisen
confessionelen
Slide 33 - Drag question
Einde les!
Einde oefentoets!
Slide 34 - Slide
More lessons like this
Oefentoets Industriële Revolutie
June 2024
- Lesson with
41 slides
Geschiedenis
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Oefentoets Industriële Revolutie
June 2024
- Lesson with
31 slides
Geschiedenis
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
H5 Fabrikanten en arbeiders
March 2024
- Lesson with
39 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Toets Industriële revolutie - 2
June 2024
- Lesson with
38 slides
Geschiedenis
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Burgers en Stoommachines Quiz
January 2018
- Lesson with
20 slides
by
Geschiedenisleraar.nl
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo, mavo, havo, vwo
Leerjaar 2-4
Geschiedenisleraar.nl
Burgers en Stoommachines Quiz
February 2024
- Lesson with
20 slides
by
Quiz!
Geschiedenis
Middelbare school
vmbo, mavo, havo, vwo
Leerjaar 2-4
Quiz!
5.3 online
April 2021
- Lesson with
18 slides
Geschiedenis
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Banduur
March 2023
- Lesson with
40 slides
Geschiedenis
Middelbare school
havo
Leerjaar 4